die men echter zelfs in hooglerarenkringen nog ruimschoots
vertegenwoordigd vindt. Waar komen deze ficties vandaan?
Een fictie wordt alleen in stand gehouden door hen, die er voordeel bij hebben.
De fictie van de cultuurramp, die ontstaan zou door het vervallen van de
buigings-n, de fictie van het erfgoed der vaderen, dat in gevaar is, de fictie
van de verarming van het cultuurbezit, zij moeten dus wel afstammen van hen, die
hun erfgoed, cultuurbezit etc., etc. aan uiterlijkheden en stabiliteiten willen
vastkoppelen, tot iedere prijs, zelfs tot groot nadeel van de ongelukkige
schooljeugd; hier regeert een groepsbelang, niet de
spellingquaestie. Inplaats van te vertrouwen op het werkelijke, levende en zich bestendig ontwikkelende cultuurbezit der
natie, bevelen deze representanten van een niet te handhaven uitgang, die op den
duur verdwijnen moet, een caricatuur van het cultuurbezit aan, dat op het
werkelijke bezit lijkt als de brandkast op het kapitaal. Niet alleen dat zij de
taal willen stabiliseren; ook de spelling, die weer een symbool is
van een symbool, willen zij nota bene ‘verdedigen’ tegen het
onvermijdelijke vernieuwingsproces, waaraan de cultuur, ergo de taal en ergo de
spelling, bestendig onderhevig is. Daarom overdrijft men niet, als men de
stelling poneert, dat de hoogleraren van Nijmegen en Amsterdam het cultuurbezit
bedreigen door vast te houden aan de schil, die zonder de
vrucht tot de vuilnisbak is gedoemd.
Een argument, dat wij in deze bataille ook nogal eens gehoord hebben, is de
schade, die zou kunnen worden toegebracht aan onze poëzie, aan de heerlijke
klankval onzer verzen. Maar vooreerst zal niemand de dichters, die niet buiten
de rhythmische nuances kunnen, beletten hun gang te gaan; en vervolgens mag men
zich met recht afvragen, of de versgevoeligheid van ons volk zo intens is, dat
het daarvoor nog enige eeuwen in de les op de buigings-n moet worden onthaald.
Ik voor mij wantrouw deze plotselinge liefde voor de poëzie, waarvan men anders
wonderbaarlijk weinig merkt; men kan de dichters gerust aan zichzelf overlaten,
zolang er nog geen plannen bestaan om Lodewijk van Deyssel wegens zijn ‘bloeyen’
in een concentratiekamp te interneren.
Wijlen Carry van Bruggen heeft op de haar eigen impulsieve