De vorigen
Onder het schiften van een groot aantal opstellen, die ik tussen 1933 en 1938
schreef, ontstond dit boek langzamerhand vanzelf, nl. in de vorm van een reeks
ontmoetingen met de ‘vorigen’. Onder het herlezen immers kwam ik steeds weer tot
de ontdekking, dat ik over mijn generatiegenoten nog weinig had kunnen zeggen,
dat mij definitief genoeg voorkwam om in een boek te worden herdrukt; en zo kwam
ik er toe, voorlopig alles uit te schakelen, wat op hen betrekking had. De hier
gebundelde essays zijn dus ‘gesprekken’ met hen, over wie ik iets definitiefs
meende te hebben geschreven; ‘definitief’ uiteraard niet opgevat in de zin van
‘objectief en voor eeuwig’, want aan zulke pretenties heb ik nog steeds niet
leren geloven.
De reeks dezer ‘vorigen’ loopt van Erasmus tot Jan Romein, om te besluiten met
een proeve van critiek op mijn ‘vorig’ zelf. De moraal van de bundel scheen mij
het best te zijn samengevat in een brief over het individualisme, die ik daarom
aan deze verzameling heb toegevoegd.
's-Gravenhage, Juni 1938