Het tweede gezicht
Het tweede gezicht blijft in de schaduw
Volgens sommige autoriteiten, wier competentie ik geenszins beoordelen kan en
wil, is het tweede gezicht een mystieke gave. Dat de schrijver van deze
opstellen van die gave volkomen gespeend is, zal men op het eerste gezicht reeds
willen aannemen; zijn tweede gezicht op de onderwerpen, waarover in deze bundel
wordt gesproken, is geen visioen en evenmin een geïnspireerd mirakel; het tweede
gezicht blijft in de schaduw. De titel van het boek geeft slechts aan, dat er
hier niet naar grote philosophen, grote kunstenaars, grote staatslieden, grote
specialisten wordt gezocht, maar naar de wezens, die zich achter de maskers van
deze cultuurrollen hebben verborgen en er vaak zozeer mee zijn samengegroeid,
dat zij het zelf heiligschennis achten van een maskerade te spreken.
Wellicht beschouwt menigeen dit ‘masker-complex’ als een van mijn ongeneeslijke
dwanggedachten; het zij zo. De dwanggedachte zou echter kunnen zijn ontstaan
door een dwangvoorstelling in de culturele kringen der maatschappij, die er
belang bij hebben, dat er over het tweede gezicht zo weinig mogelijk gesproken
wordt. Daarover wordt in het eerste opstel, Een Studie in
Schaduw, gehandeld; het is, min of meer toevallig, Oswald Spengler, wiens
tweede gezicht hier in de schaduw blijft. Sedert dien hoorde ik Spengler spreken
en kreeg ik het vermoeden, dat hij een slecht voorbeeld geweest is; zozeer leek
de man, die ik voor mij zag, reeds op het eerste gezicht op een fantastische
Pruisische schoolmeester.
Het kan dus zijn, dat uit deze inleidende beschouwing dadelijk de betrekkelijke
waarde van mijn onderscheiding blijkt; misschien heb ik op dit ogenblik meer
sympathie voor de psychoanalytische epigoon Vergin, wiens beschouwingen over het
Europese cultuurleven immers voor een groot deel door de gebeurtenissen in
Duitsland en ook elders worden bevestigd;