Vaderlandartikelen 1940
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdMarsmans lyrische onuitputtelijkheid
| |
Invloed van Pascoaes.Het zou mij niet verwonderen, als Marsman, behalve de suggestie van Een Winter aan Zee, den sterken invloed had ondergaan van den Portugeeschen schrijver Teixeira de Pascoaes, wiens Paulus en Hieronymus hij in samenwerking met den Duitscher Thelen niet voor niets zoo voortreffelijk heeft vertaald. De lyrische onuitputtelijkheid en de visionnaire exuberantie van dezen merkwaardigen geest moesten hem, dunkt mij, evenzeer aantrekken als diens synthese van heidensche en christelijke inspiratie. Een heidensch veelgodendom, dat dwars door de mystiek van het Kruis heen leeft, omdat de Europeesche cultuur slechts in deze tweevoudigheid tot bewustzijn komt van haar eigen volheid, heeft voor iemand als Pascoaes niets ongerijmds; het kruishout, dat als een wijnstok rankt, de confrontatie van Christus en Dionysos, is ook het ‘Leitmotiv’ van Marsmans laatste gedicht, al blijft deze ontmoeting door het overheerschen van de visionnaire inspiratie tamelijk onduidelijk. De visionnaire lyriek heeft de eigenschap, dat zij telkens alles op één kaart zet; zij wil door de bezwerende kracht van het visioen overtuigen, zij dringt de logische ontwikkeling op den achtergrond. Bij Marsman heeft dat tengevolge, dat men de architectuur van zijn cyclus moeilijk kan overzien, hoewel uit het doornummeren van de afzonderlijke gedichten toch blijkt, dat hij aan hun onderling verband beteekenis hecht. Ook in dit opzicht doet zijn poëzie, mutatis mutandis, aan het proza van Pascoaes denken, want de continuïteit van het verhaal is bij den Portugees evenmin iets anders dan een onvermijdelijke opeenvolging van lyrische momenten.
Een analyse te geven van Tempel en Kruis onder den gezichtshoek der logische, subs. psychologische continuïteit, lijkt mij dan ook vrijwel onmogelijk, en bovendien zinneloos; het mythologietje, dat men uit Marsmans' profetenmantel zou kunnen kloppen, zou vermoedelijk ook niet zoo heel bijzonder zijn. Onze analyse moet veeleer uitgaan van het toonverschil tusschen de vijf afdeelingen, waarin de 51 gedichten zijn gerangschikt: De Dierenriem, De Boot van Dionysos, De Wanhoop, De onvoltooide Tempel en De Zee. Die afdeelingen zijn kennelijk visionnaire groepeeringen, en zij hebben ieder een eigen visionnair karakter; als het eene motief is uitgeput en de spanning is afgereageerd, volgt een ander motief, met een ander rhythmisch verloop van strofen, waarin de dichter zich opnieuw uitput. Men lette, om een voorbeeld te geven, maar op het curieuze toonverschil tusschen De Dierenriem, het eerste ‘visioen’, waarin het verhalend element sterker naar voren komt (Marsman schijnt ons de geschiedenis van een man te willen vertellen, die voor kort naar zijn geboorteland terugkeerde), en De Boot van Dionysos, die daarop volgt: een plotselinge omslag in het zuiver visionnaire, die den refereerenden toon spoorloos doet verdwijnen; extatische zwelling, waarop de depressieve korte strofen van De Wanhoop weer een soort reactie schijnen te beteekenen, met als inzet de typisch Marsmanniaansche ‘hunkering naar een groot, hartstochtelijk en heilig bestaan’. ....en diep in zijn hart vrat de spijt
in het heden geboren te zijn
met dit lauw en laaghartig gebroed
dat den droom verkwanselt voor goed,
en het toornen tegen den tijd
zonder adel en zonder gloed.
In de afdeeling De Onvoltooide Tempel keert het motief van I dan weer terug, maar ook de motieven van II en III spelen nu mee; en in De Zee wordt dan de didactische conclusie getrokken, waarvan ik hierboven al gewaagde. | |
Het romantische heimwee.Monotoon is deze lyriek dus allerminst; integendeel, Marsman bewijst hier de echtheid van zijn dichterlijke inspiratie door een zeldzame beweeglijkheid van zijn strofe en metrum. Er is, ongetwijfeld, een zekere mate van rhetorische grootspraak in Tempel en Kruis te ontdekken: - De hemel is leeg.
de oneindigheid bloedt,
in het nachtelijk gewelf
niets dan sintels en roet;
en de transen gescheurd
van den brandenden schreeuw
en de sneeuw weer besmeurd
met het bloed dezer eeuw....
Maar deze soort rhetoriek hangt ten nauwste samen met het visionnaire karakter van Marsmans poëzie in het algemeen; zij is er even moeilijk van los te maken, als men een visioen van zijn kleur en vorm zou kunnen isoleeren. Dit werk is onpsychologisch, anti-psychologisch, en als zoodanig grenst het aan de grootspraak, waar het soms ook in overgaat, als de extatische toon de depressieve afwisselt. Met dat al komt daar ook de profeet en didacticus Marsman het duidelijkst om den hoek kijken; ik voel verreweg het meest voor den toon van De Dierenriem, waarin deze grootspraak wordt onderdrukt ten bate van een ‘intiemer’ geluid. Iemand, die zoo exclusief dichter is als Marsman, heeft ook de neiging om uit zijn poëzie een moraal te distilleeren, die zich dan natuurlijk tegen het ‘lauw en laaghartig gebroed’ van dezen tijd richt en nog steeds van de jeugd-illusie teert, dat de middeleeuwen beter waren, met hun ‘kruistochten en kathedralen’. Van dit romantische heimwee heeft Marsman zich nooit geheel kunnen bevrijden; hij heeft het noodig als een springplank om in zijn visioenen onder te duiken. Evengoed als Roland Holst leeft hij als dichter door het geloof aan een ‘tweede wereld’; alleen wijkt deze bij Holst verder terug in mythische nevelen, zoodat hij ook minder behoefte heeft er zich didactisch op te beroepen. Zoowel Holst als Marsman echter zijn dichters, die men met metaphysica en al neemt zooals zij zijn, in de wetenschap, dat zij niet de visionnaire taalkracht zouden hebben, waarvan hun poëzie getuigt, als zij niet òòk hun begeleidende mythologie hadden, hun Elysium, hun paradijs, hun tweede wereld, waardoor zij hun bestaan als visionnairen in deze maatschappij kunnen rechtvaardigen. Menno ter Braak |
|