De figurant
‘Le Figurant de la Gaietè’
Centraal Tooneel
Hoe moet men het stuk van Alfred Savoir eigenlijk noemen? Een fantasie heet het in het programma, en die qualificatie is eigenlijk niet slecht. Het woord ‘klucht’ zou misschien den indruk wekken, dat de geestigheid van Savoir grof is, en dat is zij volstrek niet; men amuseert zich gedurende vier acten met een mousseerend dialoogje, dat wemelt van spitse contrasten, en een dikke klucht is ‘De Figurant’ dan ook allerminst. Voor een comedie mist het stuk weer te zeer den psychologische diepgang, en zoo zullen wij het houden op ‘fantasie’.
De figurant is een personage, dat geen personage is zonder de bescheiden rol, die hij vervult op het groote tooneel; hij is alleen een mensch met een bepaald karakter, als zijn costuum hem dat karakter opdraagt. De figurant Albert wordt doodelijk verliefd op een prinses, die er haar werk van maakt mannen te verslijten. Haar laatste echtgenoot, wel wat erg goedkoop Torquato Tasso geheeten, is bezig plaats te maken voor een nieuwen heer, maar hij weigert zich op het laatste moment van het leven te berooven; wat overigens niet hindert, want zijn opvolger in spe, de duc de Beauville, is niet veel moediger. Via een grap komt nu de prinses in aanraking met onzen figurant, die als radjah vermomd ook den radjah speelt, de radjah is; zij kiest hem als haar nieuwe hobby: de volstrekte, dierlijke primitiviteit. Maar bij het eerste rendez-vous verschijnt de radjah als kardinaal, omdat hij dien avond in ‘De Hugenoten’ moet optreden; hij is dan ook (zij het wat inconsequent en dilettantisch) bij die gelegenheid niet meer de wilde radjah, maar zijn gebaren worden priesterlijk en zijn stem raadt inkeer tot het gebed. Het blijkt hem dan duidelijker nog dan bij de eerste ontmoeting: de prinses bemint niet hemzelf, maar zijn rol. Tenslotte verschijnt hij voor haar als leeuwentemmer, gezeten op een (doode) leeuw, en aangezien de prinses van het dood-zijn onkundig is, raakt zij in extase voor deze roemrijkste aller rollen, die haar bovendien herinnert aan haar eerste liefde. Maar Savoir schenkt ons een slot bij deze leeuwenkooi, dat een inkeer (zonder gebed) van het prinsesselijk gemoed doet vermoeden; in zijn laatste rol van ‘eerste armoedzaaier’ vindt zij Albert als een synthese van figuratie en werkelijkheid.
Een zeer amusante historie, zooals men die van Savoir kan verwachten. De menschen, die hier ten tooneele verschijnen, zijn verfijnde kluchttypen, en als men ze als zoodanig neemt, komt de ‘levensles’ van het figurantendom zeer goed tot zijn recht. En het Centraal Tooneel maakt er een pittige vertooning van, wel wat erg naar het kluchtige geaccentueerd zoo nu en dan, maar daar geeft de tekst ook aanleiding toe. Joan Remmelts heeft de titelrol overgenomen van Louis Davids en slaagt er in de verschillende nuances van leeuwentemmer tot kardinaal aanvaardbaar te maken; vooral in de roode mantel is zijn verschijning komisch van indrukwekkendheid. Cor Hermus laat zich zien in een rol, die hij in ‘Death takes a Holiday’ niet mocht spelen en toch wilde spelen, en men verheugt er zich over, dat het nu wel mag; Laseur is als duc de Beauville in zijn element. De mannenverslindende prinses Elvire wordt door Rie Gilhuys met veel talent getypeerd. Onder de kleinere rollen treft men Mary Dresselhuys als het ‘meisje achter de coulissen’ en Lucas Wensing (die ook de decors ontwierp) als een vermakelijke inspeciënt, terwijl de doode leeuw en het levende hondje het hunne bijdroegen tot de veelzijdigheid van het rijkgestoffeerde ensemble.
Een aangenamen en pretentielooze tijdpasseering, deze ‘Figurant’, die wel wat meer publiek zal trekken dan gisteren nog het geval was.
M.t.B.