Het onbekende meisje
Een knap stuk van Molnar in een voortreffelijke opvoering
Bij het Hofstandtooneel
Het tooneelseizoen wachtte op een injectie, want het was bedenkelijk aan het verloopen eer het goed en wel begonnen was. Die injectie heeft Cor van der Lugt Melsert gisteravond eindelijk toegediend in den vorm van een der allerbeste Molnar-opvoeringen, die wij in Nederland hebben gezien; bovendien van een der beste stukken van dezen geraffineerden tooneelschrijver. Want men kan van Molnar zeggen wat men wil: een voortreffelijk tooneelschrijver is hij, en als hij op zijn best is (zooals in dit stuk) slaat geen enkele collega hem in het hanteeren van de situatie en vooral ook van den dialoog. Molnar op zijn best is (voor mij althans) ook het tooneel op zijn best; hij is zeker een minder groot schrijver dan b.v. Shakespeare, maar daarom eigenlijk een veel volmaakter tooneelschrijver. Hij kent ieder tooneeleffect, en werkt ook met zulke effecten; hij is op de suggestie van de planken ingesteld, houdt zich aan de problemen, die een ‘gespeelde litteratuur’ toelaat; hij is dus allerminst een tooneel-idealist, maar hij weet er ook zorgvuldig voor te waken, dat hij niet in de trivialiteiten van Sacha Guitry c.s. vervalt. Kortom: er is maar één Franz Molnar, en Van der Lugt was ditmaal zijn ware profeet. Deze twee soorten talent komen wonderwel bij elkaar, dat blijkt uit een vertooning als deze; het is eigenlijk dit genre, waaraan Van der Lugt zich steeds zou moeten wijden om het maximum te bereiken van wat hij als regisseur vermag. Ook Van der Lugt is niet het type van den tooneel-idealist, zooals b.v. Van Dalsum; hij past bij Molnar, zooals Van Dalsum bij het expressionisme, en hij heeft evenveel recht op de volle waardeering van het tooneelpubliek, wanneer hij zoo zuiver zijn mogelijkheden verwerkelijkt als in deze interpretatie van ‘Het Onbekende Meisje’. (Na het geanimeerd debat over de met relletjes gehonoreerde vergissing, die ‘De Beul’ is geweest, mogen wij dit wel even naar voren
brengen.)
Molnars motief is ditmaal een meisje uit een nachtkroeg in Triëst, dat door de royale gril van een graaf een verlof van vier weken krijgt om in een sanatorium van ‘zenuwen’ en bloedarmoede te herstellen.
Een niet zoo onverwacht gegeven bij Molnar; maar hij werkt het verrassend knap uit, met alle middelen, waarover hij beschikt. In het sanatorium vinden wij Annie onder ‘schuilnaam’ terug in de lieve gedaante van de jonge vrouw, die zich vastklemt aan het nieuwe milieu met zijn rust en zindelijkheid, aan Rudolf Pál en zijn moeder en tante, aan alles, wat haar tijdelijk verlost heeft van de vroegere misère. Maar om die werkelijkheid van uitstellen en rekken te kunnen behouden moet zij haar verblijf verlengen door telegrammen en brieven te onderscheppen; daarbij gebruikt zij toch (het ligt voor de hand) haar gaven als ‘Animiermädel’ om een assistent bij de posterijen verliefd op haar te maken; een dubbelleven, dat Molnar uitstekend heeft geteekend zonder in de zoo nabije melodramatische noten te vervallen. Er komt een eind aan het spel van Annie, dat tegelijk een gevecht om haar nieuwe bestaan is, doordat een gast van het sanatorium, ir Georgi, haar herkent en het zijn plicht acht den geneesheerdirecteur op de hoogte te stellen van de ware identiteit van zijn gast. De scène, die dan volgt, is ronduit prachtig, zoowel van schriftuur als van spel: Annie loochent, maar zij verraadt in haar confrontatie met den directeur en den ingenieur zooveel over haar situatie, dat Georgi zijn beschuldiging intrekt. En dan een even uitnemende zet: nu wordt hij, die zoo loyaal handelde, de dupe van de nette menschen, die in Annie slechts het lieve wezentje zien en in hem den lomperd, die haar onheusch bejegende! Maar ook hem idealiseert Molnar niet; de geschiedenis neemt haar verderen loop, de sneeuwbal rolt verder, de postambtenaar wordt gearresteerd, Rudolf Pál wordt voor de realiteit van het geadoreerde onbekende meisje gesteld en Annie schiet zich dood in de blanke, rustige omgeving van het sanatorium, dat zij den volgenden dag had moeten verlaten om terug te gaan naar Triëst.
Hoeveel kansen om theatraal te worden! En hoeveel tact toont Molnar om al deze kansen te ontgaan! Uitstekend, beheerscht blijft dit stuk tot het eind; het is een van die zeldzame stukken, die nauwelijks momenten van verslapping vertoonen. In niet geringe mate dragen tot het duren van de spanning de scherp getypeerde bijfiguren bij; aan ieder van hen (een oude tante, een heerlijken admiraal op pensioen, een romantischen graaf op leeftijd) besteedt Molnar zijn volle aandacht; er komen vrijwel geen onafgewerkte passages in de handeling voor. Het is altijd een geraffineerd spel met het tooneeleffect, deze wijze van karakters typeeren, maar het is in zijn soort verbazend knap en verantwoord. En zooals de menschen, zoo is ook de dialoog; soepel, natuurlijk, gevarieerd en nooit gezwollen of leeg, een waar plezier om naar te luisteren.
* * *
De voorstelling zou men zich niet beter kunnen denken. De regie van Van der Lugt vangt prachtig op wat Molnar in den tekst geeft. Tooneel van den allereersten rang is b.v. het derde tafereel in de spreekkamer tusschen den directeur, Georgi en Annie; maar ook het vierde tafereel in de hall met de voor het lieve wicht opkomende verontwaardigde menschen is bijzonder goed, terwijl de rest weinig voor het hier bereikte onder behoeft te doen.
Annie van Ees heeft zichzelf in de hoofdrol overtroffen. Het dubbele leven, tusschen nachtkroeg en sanatorium (uitstekend was b.v. het terugvallen in het nachtkroegaccent in de scène met den postambtenaar!), maakt zij volkomen geloofwaardig; en waar de rol alle gelegenheid biedt tot ontsporing in verkeerde accenten, is een woord van bijzondere hulde voor deze prestatie wel op zijn plaats. Verder verraste Jan van der einden door zijn voortreffelijk gespeelden Georgi (een sterk contrast bovendien met den dronken meubelmaker, dien hij in het eerste tafereel heel goed creeerde). Anton Roemer speelde beter dan ooit als de geneesheer-directeur; ook hier voegt een extra compliment. Eduard Palmers was zeer te prijzen als Rudolf Pál, Gerard Arbous niet minder als de oude admiraal, die zijn verliefdheid uit in een manifestatie van edele galanterie; Theo Frenkel gaf reliëf aan graaf Armalla, die Annie weghaalt uit haar milieu; Bob Oosthoek was zoowel als eigenaar van de bar als in zijn functie van postambtenaar verdienstelijk. Emmy Heymans - Snijders gaf een bijzonder aardige, en zeer molnareske oude tante, terwijl Hélène Berthé en Mimi Boesnach resp. als mevrouw Pál en als verpleegster hun taak met succes verrichtten.
De decors van Brückman waren bijzonder suggestief.
De voorstelling had een goede bezette zaal getrokken. Is het gewaagd haar nog vele volle zalen voor de toekomst te voorspellen? Zoowel Molnar als het Hofstadtooneel verdienen het ditmaal dubbel en dwars.
M.t.B.
Rectificatie.
In mijn bespreking van ‘Judas’ (Av.bl. van gisteren) is door het wegvallen van een regel een zin onbegrijpelijk geworden. Laatste zin 1e kolom moet n.l. luiden:
‘Zijn (Ratti's) Judas is een probleem, maar geen concrete menschelijke figuur, evenmin als de andere figuren (apostelen, Maria Magdalena e.a.) die in het stuk een rol spelen.
M.t.B.