Geen traan om Juckenack
Tragicomédie van Hans J. Rehfish
Belangrijke opvoering door het Ensemble Adolphe Engers
In het algemeen heeft het na-oorlogsche Duitsche expressionisme geen bijzonder goede herinneringen achtergelaten wat het tooneel betreft. Die reputatie moet echter niet tot een legende worden; er zijn onder de stukken, die den expressionisten na staan, enkele zeer knappe en bovendien ook als tooneelwerk hoogs verdienstelijke en interessante exemplaren. Zoo b.v. de tragicomedie ‘Wer Weint um Juckenack’ van den advocaat-tooneelschrijver Hans J. Rehfish, in 1924 voor het eerst gespeeld en toen ook een groot succes. Engers heeft haar nu, ruim tien jaar later, opnieuw op het repertoire genomen, en hij heeft daarmee een zeer goede keuze gedaan; bij mijn weten is het stuk nooit in Nederland gespeeld (ik herinner het mij althans niet), en de kennismaking is zeer de moeite waard. Hoewel ‘Geen Traan om Juckenack’ wat sfeer en probleemstelling betreft volkomen tot de expressionistische periode behoort, is het tevens een sterk gebouwd dramatisch geheel; van het begin tot het eind boeit de handeling, zuiver worden de personages tegen elkaar afgewogen en uitgespeeld, helder staat het centrale probleem, de plotselinge goedheid van den rijksambtenaar Juckenack, ons voor oogen. Dit laatste in tegenstelling tot veel ander expressionistisch tooneelwerk, dat zich verliest in verkiezingsphilosophie of verwarde bespiegeling over levensvragen. ‘Phaea’ van Fritz von Unruh b.v., dat wel eenige overeenkomst vertoont, wat het hoofdprobleem betreft, met dit werk van Rehfish, laat het vraagstuk van den goeden mensch (den werkelijk consequent goeden) op lange na niet zoo duidelijk en tevens beknopt uitkomen als ‘Geen Traan om Juckenack’. Dadelijk al is de inzet beklemmend: Juckenack gaat eenige oogenblikken door voor een overledene, zijn huishoudster heeft al met zijn bestaan afgerekend en den verzekeringsagent, die juist aankwam, weggezonden (‘unfaire concurrentie’, volgens dezen representant der
maatschappelijke zekerheid). Maar Juckenack is niet dood; hij had alleen maar een aanval van hartzwakte, hij zag eenige oogenblikken den dood in het gezicht, maar keerde terug.
Hij heeft gezien, dat zijn leven van sparend vrijgezel niets heeft beteekend, omdat hij voor niemand iets is geweest; geen traan zal er om hem worden gelaten. En nu breekt zijn goedheid los, op de wijze der expressionistische felheid van contrasten; die goedheid valt in een wereld van cynisme en berekening, van erfenisjagerij, oplichterij, zwendel. Rehfisch is onbarmhartig in zijn karakteristiek van de burgerlijke verleugendheid; hij schildert deze huishoudster, haar nicht Lina, de geboren meid, haar lateren vriend Walter, den geboren zwendelaar, met de wrange accenten van een bitter sarcasme niet de gemoedelijke humor van de Camera Obscura regeert hier, maar de satyre, die geen milde overgangsnuance kent. Het is de typische na-oorlogsche reactie der schrijvers op de typische Duitsche burgerlijkheid (thans sedert jaar en dag door idealiseerende blubo-pommade onherkenbaar geworden), waarin de vlam van goedheidsmanie slaat, die nu Juckenack heet; hoe zwarter de gewone motieven van het menschdom, des te wonderlijker de vlam. Juckenack, de brave dienstklopper, vergooit zijn geld en eer aan nietswaardigen, en hij brandt door tot hij op is; goedheid is als een blinde darm, zegt de verzekeringsagent aan het slot, het is ineengeschrompeld restje van den primitieven mensch, het dient nergens meer voor dan om misère te bezorgen.
Behalve Juckenack en zijn burgerlijke belagers laat Rehfisch den Officier van Justitie, mr Lotz, optreden om de figuur Juckenack nog duidelijker te omlijnen. Lotz verhoudt zich tot Juckenack ongeveer als Huet tot Multatuli; hij is de man van het gezag, die in het geheel niet opbrandt in menschelijkheid, maar zijn menschelijkheid heeft aangepast aan het kader van de wet. Hij kan de manie van Juckenack slechts zien als ‘oude wijven-philantropie’; hij weet, dat humaniteit altijd tegen de wet is, en dat hij, ook als de Messias weer kwam, aan den kant van Pilatus zou staan. Hoewel hij een humaan mensch is, is hij voor alles een correct mensch, die als zijn vrouw hem bedroog, aan dat onweerlegbare feit uit principe niet zou gelooven, maar naar een psychiater gaan om zich van een hallucinatie te laten genezen; want in zijn wereld bestaat alles eerder dan het onmaatschappelijke. Een door Rehfisch uitstekend geobserveerde tegenstelling, die tusschen humaniteit en humaniteit, tusschen Juckenack en Lotz, tusschen goedheid als waanzin en goedheid als gepast hulpbetoon op zijn tijd.
* * *
Heeft Engers dus een goede greep gedaan, toen hij het stuk ten tooneele bracht, een niet minder goede greep deed Cruys Voorbergh, die de vertooning op alleszins loffelijke wijze regisseerde. Deze opvoering was zeer verzorgd en trof den juisten toon: die van de tragi-comedie, zooals de bedoeling is. M.a.w. het tragische kwam hier werkelijk voort uit de comedie (reden, waarom een deel van het publiek aanvankelijk ook onjuist reageerde), en wij kregen dus geen compote van humor en tranen voorgezet (zooals die in Engelsche stukken gaarne wordt geserveerd).
Adolphe Engers vertolkt Juckenack bewonderenswaardig; hoe levend en in zijn plotseling over hem komende roes van goedheid hulpeloos is deze ambtenaar, die even door zwart glas heeft gezien en nu uit zijn plichtmatige baan van beroepsplaneet wordt geslingerd om als komeet terug te keeren in zijn oude zonnestelsel. Voortreffelijk is ook Cruys Voorbergh als mr Lotz; de aristocraat, de beheerschte, het principe, dat het gevoel bedwingt en daardoor persoonlijkheid is; een met groote subtiliteit gecreëerde rol. Koba Kelling als huishoudster is volkomen voor haar taak berekend; Ciska Harms als Lina is iets minder sterk, maar toch ook allerminst misplaatst; Piet Rienks typeert zeer raak den oplichter Walter, en Cor Dommelshuizen treft den verzekeringsagent goed in zijn correcte, afgemeten spreekwijze.
De voorstelling werd gisteravond met geestdriftig applaus ontvangen, al had Diligentia nog wel voller kunnen zijn. Het stuk wordt echter vanavond weer gespeeld en wie belangrijk tooneel wil zien kan zijn schade nog inhalen.
M.t.B.