la France’ en....applaudisseert. Een compositie van smokings, lieve hartelijkheid en enig toneelspel, dat echter nooit hoofdzaak mag worden. Ziedaar wat het publiek wel met beminnelijke overdrijving de ‘Comédie Française’ noemt.
Deze avond was er een waarachtige Sociétaire de la Comédie, M. Denis d'Ines, en hij kwam met Molière, met Harpagon. Dit was voldoende voor een bijna uitverkochte zaal. Waar de andere spelers vandaan komen, wie dit alles regisseerde, dat komt er niet op aan. De ster heeft satellieten, daarmee uit. Het francofiele Holland vraagt verder niet, maar gaat of liever schrijdt ter comedie, want de Alliance is steeds een chique avond...
Denis d'Ines dan speelde vrijwel in geestelijke eenzaamheid een goede Harpagon, niet wreed, niet bovenmate vrekkig zelfs, maar met fijne trekjes, klein en nietig onder zijn ridicuul noodlot, waarover de conférencier ons tevoren met parallellen uit de litteratuur had ingelicht. In de huilende tragiek van de vierde akte, waar het blijspel organisch omslaat in een lugubere deemoedscène, ontstonden enige demonisch gespeelde monologen, waardoor Denis d'Ines zichzelf overtrof. Hij greep hier naar een groter, gedurfder opvatting.
De verder op het programma genoemde oefenden zich danig in dat vaste genre toneelspel, waarop de Fransen ons hier te lande meerdere malen trakteerden. De geprononceerde kluchttypen, La Flèche, Maître Jacques, behaalden op deze wijze wel een verdiend succesje, omdat er voor hen met versleten middelen altijd nog voldoende effect te bereiken is. Maar de zoons, vrijersdochters en wat dies meer zij, worden onder deze vaardige rhetoriek op de duur zeer vervelend. Hand op het hart, stem in de lucht.... werkelijk, er is nog iets anders nodig om Molière de eer te bewijzen, die hem toekomt!
Naschrift. Hiermee snijd ik dan, niet zonder weemoed, mijn levensdraad als geregeld toneelchroniqueur van deze bladen af en ik verbreek daarmee tevens de laatste