De Propria Curesartikelen 1923-1925
(1978)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdVereenigd Tooneel
| |
[pagina 348]
| |
geheel geleid hebben naar de tekst en het ongemaskerde gebaar, dat de zuivere bedoeling aanduidt. Er zou een Hamlet ontstaan, die dit bij uitstek menselijk gebeuren binnen een zeker boventijdelijke, bijna metafysische sfeer zou gebracht hebben, maar daardoor echter tevens een breuk zou hebben veroorzaakt; de Hamlet zou niet meer aan de tijdelijkheid ontrukt en voor alle tijden geworden zijn, maar, buiten alle tijden geplaatst, het valse karakter hebben gekregen van een mysteriespel..... Er bestond een Hamlet in ‘romantisch kostuum’. Het nieuwe experiment heeft, behalve een theoretische vergelijking met een theoretisch project als het bovengenoemde, de mogelijkheid gegeven de oude Hamlet als een stadium te zien. De romantische Shakespeareopvoeringen zitten ons zo in het bloed, dat wij onwillekeurig reactionnair werden en de picturale romantiek goed genoeg vonden. Misschien verzweeg deze een kant van het probleem; maar dit woog ruimschoots op tegen de anders onvermijdelijke invoering van amerikaanse colbertjes..... De praktijk heeft anders geleerd. Er gaat van de Hamlet-in-Sakko een volmaakte bekoring uit, die de romantische enscenering miste. Er is zelfs geen ogenblik iets belachelijks, wanneer men althans niet met zulke aprioristische herinneringen gekomen is, dat het genieten voorgoed in een vormconventie wordt bekneld. De boventijdelijkheid wordt hier in de voor Hamlet enigst mogelijke vorm openbaar; in de stijl van deze tijd. Dit is het psychologisch effect; het kan alleen praktisch duidelijk worden door de opvoering te laten inwerken op het aanschouwend individu. Alle theoretische Hamlets kunnen daarbij rustig thuisblijven; deze voldoet aan de eisen, die men redelijk kan stellen. Maar gelukkig is de oplossing niet om te draaien; niet ieder klassiek drama heeft levensvatbaarheid voor een moderne kostumering! God beware ons voor een Phèdre in jumper of Adam in ballingschap op lakschoenen! Ziehier een andere winst van het experiment-Verkade: | |
[pagina 349]
| |
een nieuw inzicht in de exceptionele betekenis van de Hamlet. Hamlet is Shakespeare en daarom één der zeldzame meesterdrama's der wereldlitteratuur; immers tegenover deze volkomen dramatische dramatiek is Racine een dor schematicus, Vondel een in wezen niet dramatisch, maar lyrisch dichter. Pas in het modern kostuum blijkt aanschouwelijk, hoe ontzaglijk diep deze raadselachtige gewroet heeft in de zielsconflicten; dit zijn moderne mensen, die gepijnigd worden....Ga naar voetnoot1) Maar Hamlet is bovendien een detail van Shakespeare, dat zich ook door toevallige omstandigheden voor deze metamorfose eigent. Hamlet is werkelijk niets anders dan een psychisch conflict, dat daarom modern kan zijn en toch poëtisch blijven, het ‘historische’ is zozeer accidenteel, dat het verwaarloosd kan worden en door modernisering zelfs aan het anachronisme van een ‘romantische’ opvoering (die in dit geval niet anders kan) ontkomt. De anachronist-van-professie, die Shakespeare was, bewijst in deze opzettelijke hedendaagsheid van het Vereenigd Tooneel zijn eeuwig genie! Grappenmakers hebben wel gepoogd de radicale bijbelkritiek, die de historiciteit van Christus ontkende, belachelijk te maken door het bestaan van Napoleon te loochenen; een niet onaardige farce, die echter niets zegt. Even dolzinnig zou het zijn uit deze moderne Hamlet die zijn ‘historiciteit’ ontkent, de speelbaarheid van een moderne Racine of Vondel af te leiden. Deze proef bewijst niets in het algemeen. Zonder de hulp der omstandigheden (vooral: het uitsluitend psychologische van het conflict) was dit een onmogelijkheid geweest; Racine zal nooit losgerukt kunnen worden van zijn koude Louis XIV-mythologie; Vondel zal steeds de historische coulissen, onscheidbare elementen van zijn werk, behoeven. Hamlet heeft alleen | |
[pagina 350]
| |
geldigheid voor Hamlet; wie dit begrijpt zal eerst een nauwkeurig onderzoek instellen naar vorm en inhoud van een drama, alvorens hij het in de aankleding van een twintigste-eeuws gebeuren gaat overbrengen. Waarbij zal blijken, dat ook van Shakespeare's werken negentiende zich nooit tot modernisering zal lenen! Over de ‘romantische’ Hamlet van Verkade schreef ik vroeger. De monumentaliteit van de onsterfelijke figuur beseft men nu des te levendiger, dikwijls ondanks Verkade. Want hoewel deze eenzijdige akteur enige eigenschappen bezit, die hem voor deze rol als het ware uitverkiezen, gebruikt hij de talenten in onvoldoende mate. Hij vervlakt daardoor verschillende passages, die veel beter tot hun recht konden komen. Vooral in dit schrale colbert miste hij te vaak de overtuigende geste; en niettemin bleek de herschepping een verbetering; Hamlet bleek ‘up-to-date’ te zijn, zodat de snijdende ironie van zijn woorden ons nu trof als van een medestander in dit vreemde leven, uit onze tijd. Hoe waagt iemand het nog een ‘psychologische’ huiskamerroman te schrijven, terwijl deze psychologie bekend is? Weer een afzonderlijke genadegave van de colbert-Hamlet was de Claudius van Van Dalsum. Het was hem gegund, twee opvattingen van deze éne rol, beide even subliem, in zijn persoon te verenigen en toch gescheiden te houden. De sanguinische zwaargemantelde despoot had nu plaats gemaakt voor een diplomatische, heimelijk geplaagde, maar toch doortastende veinzaard; deze omzetting mag men een prachtig staaltje van kledingfilosofie noemen. Van Dalsum was vrijwel de enige (naast Huf) die geheel het volle stijlverschil begrepen had; wie vroeger een ogenblik gedacht mocht hebben, dat zijn grote begaafdheid overwoekerd zou worden door zijn subjectieve lyriek, kan na deze kranige prestatie gerust zijn. Het kostelijk reliëf, dat Paul Huf aan Polonius wist te geven, overtreft verre de veel te weke creatie van Eug. Gilhuys in de ‘romantische’ opvoering. Een | |
[pagina 351]
| |
ministerpresident van een (eeuwig menselijk!) zakenministerie stond hier om ons de kleinheid van de diplomaat aan de lijve te laten voelen. En toch: dit was Shakespeare, evenzeer als de galgenhumor van Hunsche's doodgraver! Nel Stants, als Ophelia, voldeed, maar meer niet; de waanzinscène bevredigt bij haar het best; Louise Kooiman, die aanvankelijk voor een koningin wat burgerlijk timide deed, had uitstekende ogenblikken in haar dialoog met Hamlet. Horatio werd zeer knap door Eerens gespeeld. Ook in de kleinere rollen viel het op, dat dit gezelschap meer en meer homogeen wordt. Als stellige fouten zijn te noemen de trage en onesthetische pantomime (vloekend rood!), die onnodig ophoudt, zelfs vooruitloopt op de gebeurtenissen en de magere opkomst van Fortimbras (Dirk Verbeek), tegenover het viervoudige moorden nu een te simpel feitje. Deze dingen schaadden de overigens goede regie, die ook decoratief voortreffelijk was bijgestaan. Ik denk slechts aan de strak gehouden scène van Hamlet en de geest, die vooral niet onderdeed voor de ‘romantische’!
28 november 1925 M.t.B. |
|