blad, méér deden dan over de Volkenbond schrijven? Zil lieten n.l. beide de Volkenbond links liggen en hielden een causerie over hun levensbeschouwing.
Daarom waag ik het beiden utopisten te noemen. De heer Goldschmidt zweeft een juridisch georganiseerd Europa voor ogen, waarin over de passies der mensen verder gezwegen wordt. Immers deze worden tot rechtsverhoudingen geneutraliseerd. De heer Went zet de denkwijze der Aufklärung voort en ziet ‘la verité en marche’. Wel gaat het door ongelukkige factoren als Hindenburg wat langzaam, maar ‘in brede lagen van de volkeren’ (sic!) dringt het besef door, dat de ‘oude heiligen moeten worden verlaten’. Het slotvisioen is dus een Europa van vóór de zondeval.
Waarschijnlijk hebben anderen met mij een reëler element in dit debat verwacht. Wij kunnen dagelijks constateren, dat de Volkenbond er is, hoewel er in de bekende ‘brede lagen’ van een afzweren der juridische of ethische voor-oorlogse heiligen m.i. betrekkelijk weinig te bespeuren valt. Dat de Volkenbond er is, mag het beste bewijs heten, dat hij nodig is, dat hij het gebied van Utopia verlaten heeft.
Daaruit hadden de heren Goldschmidt en Went wel enige conclusies kunnen trekken. De Volkenbond bestaat, ook zonder dat aan één van hun juridische of ethische voorwaarden is voldaan. Hij vindt zijn oorsprong in het groeiend internationaal cultureel besef, dóór het nationale besef, in het nationale besef, óver het nationale besef. Het is daarom geen toeval, dat Amerika en Rusland, die met die groeiende eenheid niets te maken hebben, sceptisch tegenover de Bond staan.
De heren Goldschmidt en Went mogen mij om deze stelling misschien met redenen een cultureel utopist noemen. Ik wil haar hier niet nader verdedigen, omdat zulks buiten de bedoeling van deze regels ligt. Slechts dit: het enige, wat de student voor de Volkenbond kan doen, wanneer hij zich sympathiek tegenover het feit van de oprichting verhoudt, is zijn werkwijze bestude-