de schilder zelf, de plaats kunnen bepalen, die diens kunst inneemt. Wanneer hij zijn bevoegdheid niet overschrijdt, niet delireert over verfsoorten en penselen, kan zijn kritiek verhelderend werken. Want de ware schilder moet er aan hechten de belangstelling te hebben van de tijd, waaraan hij meewerkt, waarvan hij één van de vele uitdrukkingen wenst te zijn.
Bij de exposanten van de ‘Hollandse Kunstenaarskring’ b.v. vonden wij deze mentaliteit. Bijna zonder uitzondering waren deze kunstenaars voor de buitenstaander belangrijk; belangrijk in die zin, dat in hun werk een kern van revolutiedrang tot uiting kwam. De figuren van Vincent van Gogh en van fascinerende buitenlanders mogen deze tentoonstelling hebben beheerst, hun invloed was te zeer als verwerkt, vaak als stimulans alleen, te bespeuren, dan dat men zich daarover te veel zorg zou maken. Hoe staat het echter met de gildebroeders van St. Lucas?
Eerste impressie: wat zijn er een hoop van die lui, die het vak verstaan. Deze impressie valt helaas niet naar de komplimenteuze kant uit. Het is meer dan horrible, zoveel verf als hier hangt met een minimaal quantum cultured besef. Ter bevrediging van eventuele inzenders, die deze regels onder ogen mochten krijgen, diene de hoogst bescheiden, als niet-vakman uitgesproken opinie, dat het aantal academische kunststukjes vrij groot is. Het aantal negentiende-eeuwers, dat nog in leven blijkt, is verbluffend. Nog steeds ook schijnen er jury's gevonden te worden, die het ophangen van al deze met zorg bestreken doeken niet als misdadig beschouwen. Nog steeds ook schijnt hiervoor geld te worden betaald. Lacy, St. Lucas, ge zoudt de Madonna niet meer kunnen schilderen als een heilig idool, want Uw kunst is zo burgerlijk en oudbakken, dat zij aast op het onsmakelijk overschotje van de Haagsche School. Zij leeft van geestelijk afval. En ook al beweert gij honderdmaal, sukkelige schutspatroon, dat het schilderen ons niet aangaat... eenmaal komt de dag, dat ook de schilderijen vretende millionair genoeg