Gerrits, zoals ons vaag ter ore kwam; hij had zijn meisje in een poffertjeskraam voor het eerst gezien, was haar tot haar ouderlijke woning achterna gelopen, had zich daar door een auto laten overrijden en consequentelijk enige mate gekneusd laten binnendragen, enfin, ik geloof er niets van, maar de rest is duidelijk. Toen het aan was, hebben ze elkaar sprookjes verteld van de liefde en daarna moest er receptie zijn, voor de familie. Maar Gerrit vond het een mooie gelegenheid, om voor zijn vrienden met een meisje te bluffen. Een negentienjarig student, wie doet hem dat na! Dus schudden wij de kamferballetjes uit onze pandjes om naar het geëxposeerde paar te gaan kijken.
Eén vond het belachelijk van de aap en bleef thuis. De anderen waren ook jaloers, maar gingen...
Voordat wij Gerrit en zijn bruid bereikten, werden wij in de gang aangehouden door enige jongedochters, die ons dringend verzochten, maar met eerzame bedoelingen, met hen mee te gaan! Het was gemeen weer, zei ik al. Daarom deed het ons onaangenaam aan, dat wij verstijfde vingers hadden, voor het supreme moment (dat nu komt). Wij stonden n.l. plotseling voor een BOEK.
Ik kan geen boek zien, of ik bemin, vooral als het een genummerd exemplaar is. Maar dit bezorgde mij een paroxysme. Een boek in kalfsleer, met een enkele simpele gouden lijn; een mauve snoer kwispelde er uit. Ik huiverde in deemoed.
Een van de jongedochters bood mij een PEN. U kent die verlovings-receptie-pennen-om-een-naam-te-zetten. Maar ik kende ze toen nog niet, want ik kende het leven niet. Nu weet ik, dat zij altijd knarsen en weigeren en spatten.
Ik boog me slechts eerbiedig over het perkamenten vel. Ik las vaag een vette naam met een schrille krul eronder, met een geur van petroleum... toen zette ik mijn naam, d.w.z. ik dacht het te doen. Maar de pen knarste, weigerde en spatte en een wolk trok langs mijn verblinde ogen. En ik las slechts deze twee letters: