in, dat ook de hier gegeven inzichten mij niet eenmaal zullen ontzinken.
Mijn positie in de redactie van Propria Cures brengt mee, dat mij in de eerste plaats de behartiging der belangen van diegenen is opgedragen die in de studentenmaatschappij buiten het Corps staan. Deze mij als van zelf sprekend opgelegde taak, die met mijn persoonlijke opinie niets uitstaande heeft, hoop ik naar behoren te volbrengen. Van eenheid onder de elementen buiten het corpsverband is natuurlijk geen sprake en van vastomlijnde belangen evenmin; een eenheid vormen zij slechts in negatieve zin, nl. naast het Corps. Hen te vertegenwoordigen kan dan ook slechts in zuiver zakelijke zin worden opgevat.
Met de verhoudingen, zoals die in de tegenwoordige samenstelling van de inhoud wordt gevonden, kan ik mij geheel verenigen. Een orgaan van het Corps is dit blad in de eerste plaats; maar juist zijn bijzonder karakter dankt het aan de veelzijdigheid van de inhoud, waaraan door vooropstelling van dit principe niet te kort gedaan behoeft te worden. Ik sluit mij gaarne aan bij de inquisiteurs, die voor ketterij op dit terrein waken.
Een enkele opmerking nog over mijn persoonlijk standpunt. Het schijnt mij overbodig terug te komen op de samenloop van omstandigheden, die mijn verhouding tot het Corps tot een andere gemaakt hebben, dan degene welke ik gewenst had. Maar wel acht ik mij hierdoor in vraagstukken van studentenpolitiek in het algemeen aan een strikte neutraliteit tegenover het Corps gebonden.
Het is moeilijk te gissen in welke geest Propria Cures zijn bestaan zal voortzetten. Het heeft een grote traditie, een veelbewogen verleden. Het heeft bloei gekend en onleesbaarheid. Maar nooit was het een volslagen lijk.
Het zal mijn streven zijn aan het behoud van deze vitale kracht mee te werken.
2 februari 1924
M. ter Braak