menraapsel, waarvoor men Prof. Scholte (die o.m. een essay van zijn zoon, Henrik Scholte, uit de Erts-almanak van 1926 als representatief voor de toenmalige jongeren in Duitse vertaling in extenso weergeeft!) had moeten waarschuwen; het is een blamage, kort en goed.
Op deze beschouwing volgt een dito van Dr F.E.J. Malherbe over de Afrikaanse letterkunde, ook vol namen, maar veel beter. Over de Oceaan terugzwemmend belandt men dan in de ‘Neulandgewinnung in Deutschland’, door Oberarbeitsführer Dipl. Ing. Friedrich Wunderlich, gesecondeerd door een artikel over ‘Landaanwinning’ van de hand van jhr C.E.W. van Panhuys; L.J. van Gorkom, conrector van het stedelijk gymnasium te Herzogenbusch (dat is, zoals men weet, de stad met de ‘buschreiche Umstreiche’, op zijn platduits) behandelt de Nederlandse kolonisatie in Duitsland, J.J. van Deinse ‘Beziehungen zwischen Münsterland und Holland’. ‘Deutsche Erbe im Burentume’ (Werner Schmidt - Pretoria) en ‘Das Deutschtum in Südafrika’ mogen natuurlijk niet ontbreken; dat is ook een soort landaanwinning, zij het een andere dan die jhr Van Panhuys beschrijft.
Drs H. Krekel schrijft over de politieke en economische ontwikkeling van Nederland sedert de wereldoorlog, en een inwoner van Potsdam, Dr R.P. Oswald, geeft een ‘Zehnjahresbericht über die Entwicklung des Flamentums’. In dit artikel kan men, evenals in het daaropvolgende over de Zuid-Afrikaanse Unie van Dr W. Espe uit München, de nodige addertjes onder het gras vinden. Op bescheiden, maar dringende wijze wordt de propaganda van zeker allooi door deze heren, die elkaar (niet eens over de Oceaan) toeglimlachen, gevoerd.
Deze bundel komt voor ons precies te laat; het Nederlandse volk heeft zich bij de verkiezingen afkerig verklaard van imitatie-cultuur, als die in De Goede Hoop wordt opgediend. Want hoewel er enige zeer behoorlijke en respectabele bijdragen in dit boek voorkomen, wordt het geheel als imitatie gekwalificeerd door de platduitse misvatting over de verbroedering van enige z.g. ‘nordi-