een soort aristocratisch huldeblijk aan de dichter van Mein Kampf! Ik, die altijd behoorde tot de geestelijke achterbuurtbewoners van dit ons lieve land, en die dus ook ‘gegnuifd’ heb toen de ex-literaat Goebbels van de Olympiër te horen kreeg wat zijn bemoeiingen met de kunst waard waren, ik noem deze ‘verklaring’ van Bloem een nieuwe variatie op het thema van de kool en de geit, maar ik ‘gnuif’ bovendien nog eens, als ik mij herinner dat dezelfde J.C. Bloem jaren geleden eens een ferme aanval deed op de heer Herman Heyermans, die hij kwalificeerde als een ‘ignobele’ figuur. Destijds meende ik te begrijpen wat Bloem met die aanval bedoelde; nu ik hem aan de voeten der nieuwe demagogie zie liggen, begrijp ik er niets meer van. Ik begrijp alleen dit: dat de dwaze verering van de dichter als een wezen ‘niet van deze wereld’ gemakkelijk omslaat in een even dwaze verering van andere verheven allures.
En wie verachtte eens Just Havelaar, omdat hij zich verheugde in de gunst van de menigte? Weer was het dezelfde J.C. Bloem, wiens wals met de Duitse regering hem thans in de nabijheid brengt van alles wat hij in betere tijden aan de kaak stelde. Zo gaat het met dichters, als zij, na een luxueuze periode van te gemakkelijke hiërarchische illusies, het hof willen maken aan de man die hen als muurbloempjes zou laten zitten, ware het niet dat zij zich zelf zo ijverig als goede partij aanboden. Zulk een democratische bereidwilligheid doet ietwat pijnlijk aan - vooral, waar het de waarachtig aristocratische dichter van Het verlangen en Media vita betreft.
Het Vaderland, 28 december 1933