Een volk en zijn mythe
ingezonden
Hooggeachte Redactie,
Naar aanleiding van het bijschrift van de heer Menno ter Braak op mijn ingezonden stuk in het Avondblad van Het Vaderland van 23 december, zou ik het zeer op prijs stellen, indien uw Redactie onderstaande regelen ter verduidelijking nog wilde plaatsen.
Dat het Jodendom ten tijde van het expressionisme, omstreeks 1910, en later in steeds toenemende mate inderdaad een funeste invloed op de Duitse literatuur heeft uitgeoefend, moge blijken uit de volgende aanhalingen, die mij het meest typerend lijken.
Het spreekt vanzelf dat ik hiermede natuurlijk niet de religieuze Joden bedoel, de ‘nicht entwurzelten Juden’, dus b.v. auteurs als Schnitzler, Wassermann, Werfel, Stefan Zweig, ofschoon in sommige hunner werken enigszins, hoewel in verfijnde mate, het ‘zersetzende’ element aanwezig is.
De fameuze literatuur-kenner Adolf Bartels, voorzover ik weet de enige literatuurhistoricus die de kwestie der Joden te berde bracht, liet zich reeds in 1918 in zijn Die deutsche Dichtung der Gegenwart als volgt uit:
Die Gefahr besteht, dass die Juden eine jüdisch-deutsche Scheinkultur an die Stelle der wirklich deutschen setzen, und diese Gefahr ist in der Tat sehr gross. Die Juden bilden sich ein, den geistigen Besitz des deutschen Volkes zu verwalten, obwohl sie ihn nur jüdisch umwandeln und dadurch zerstören.’
‘Man darf sagen, fast alle jüdischen Dichter entstellen unbewusst das deutsche Leben, sehr oft tragen sie natürlich aber auch bewusst falsche Tendenzen hinein.’ En dan de volgende treffende karakterbeschrijving van de Jood: ‘Der