dere kop te zijn! Ik noem het al een platitude, Nietzsche ‘hellklar’ te laten ‘jubeln’ (wat hij, volgens Thiel, in Jenseits von Gut und Böse zou doen); het is juist een van de onvergelijkelijke kwaliteiten van Nietzsches stijl dat hij nooit tot zulke excessen overgaat (afgezien dan van Also sprach Zarathustra, waar de toon door de materie anders is); het is juist de grote vergissing van mensen als Rudolf Thiel, dat zij dit soort stijlbewegingen te luid reproduceren en daardoor vergroven. ‘Was würden jene Menschen überhaupt von höheren Stimmungen wissen, wenn es nicht rauscherzeugende Mittel und idealistische Peitschenschläge gäbe’ ...deze opmerking van Nietzsche zou men met enige kwaadwilligheid gemakkelijk tegen zijn epigoon Thiel kunnen uitspelen! En waar hij Thomas Mann bestrijdt, omdat deze Nietzsche zou hebben ‘ontmand’ door zijn ironie, daar krijgt men waarachtig heftige sympathie voor de ironicus en voelt de wens opkomen dat Rudolf Thiel zelf ietwat ironischer tegenover zijn eigen ‘mannelijkheid’ zou mogen staan!
Om zijn vulgariserende tendenties en zijn vele herkauwen kan ik dit boek met zijn vele kwaliteiten toch niet anders dan als een tweede-rangs-prestatie karakteriseren. Het is op zichzelf al een zwakheid om van zes ‘niet-mannen’ uit te gaan en tenslotte met geen andere eigen persoonlijkheid voor de dag te komen dan een ‘Abklatsch’ van Nietzsche; deze zes tegenstanders blijven mij toch stuk voor stuk, ook al zijn zij dan cultuurgevaren, meer waard dan Thiel, die teert op de ene helft van zijn profeet. Zelfs een Stefan George, die voor mij wel ongeveer het summum van belachelijkheid vertegenwoordigt met zijn comediantencultus van de Dichter, zelfs een Walter Rathenau, wiens voorliefde voor de ‘geest’ mij al even suspect voorkomt, zijn niet in staat mij in de noodzakelijkheid van een boek als dit te doen geloven; met al zijn schranderheid mist Thiel de originaliteit van de... man die iets nieuws te zeggen heeft en daaraan het recht kan ontlenen over anderen in naam der ‘mannelijkheid’ de staf te breken.
Het onbeduidendste is het eerste essay, dat tegen Shaw;