tusschen licht en duister is deze stad Metropolis. Nog eens wordt de ‘machinemensch’ te voorschijn gehaald, een thema, dat even actueel is als het perpetuum mobile; nog eens bliksemen alle beschikbare electriciteitsbronnen, waarover de U.F.A. beschikt; straten overstroomen, huizen storten ineen, vliegtuigen zeilen over torenhooge millionnairspaleizen; er zijn zelfs 750 kinderen uit Noord-Berlijn opgetrommeld, om met hun poovere ellende dit schouwspel op te sieren...
Het spreekt vanzelf, dat het Fritz Lang niet aan vakkennis heeft ontbroken; integendeel, hij heeft zich uiterst vakkundig bedronken aan den roes der onmogelijkheid, die nu eenmaal in het bereik van den nieuwen vormt ligt.
Het blijkt hier, dat juist de voortreffelijkste vakmannen vergeten kunnen, hoe niet dit onmogelijke, maar alleen het anders-mogelijke de roeping van de filmkunst bepaalt. Niet het feit, dat men torentjes van Babel kan opbouwen uit blokkendoozen en deze voor echt kan laten doorgaan, maar de openbaring, dat de ziel in een ander gewaad vorm kan worden, is het geheim, dat de film ons heeft onthuld. Wanneer de ziel bewogen is, komt (gegeven de vakkennis) het stoffelijk symbool vanzelf; wanneer echter de symbolen verzonnen en naar de maat van het beeldvlak vervaardigd worden, is de zielsontroering tot een kunstmatig verwekte zenuwcrisis gedegradeerd.
‘De Tien Geboden’ was de groote vergissing van een tijdperk, dat achter ons ligt; een tijdperk, dat nog de eerste beginselen van stijl, compositie, eenheid had te leeren. ‘Metropolis’ zal de minstens even groote vergissing worden van een volgend tijdperk, dat stijl, compositie en eenheid is gaan beschouwen als technische factoren. Het is een jammerlijk tafreel, Alfred Abel en Theodoor Loos onder belachelijke, ziellooze rollen te zien lijden, twee jaren kostbaren tijd en handen vol geld letterlijk versmeten, verknoeid te weten aan dezen kolder...
Ach, Kirsanoff met zijn gebrekkige ‘Menilmontant’ en