Menno ter Braak
aan
E. du Perron
27 februari 1938
27, II. '38
Beste Eddy
Ik ben eenigszins in de war wat de volgorde van onze correspondentie betreft; ik heb hier twee brieven van je liggen (4 en 13 Febr.) benevens een briefkaart van het Archief (dank voor alles), terwijl ik meen, dat er nog één brief van mij onbeantwoord is gebleven. Intusschen heb ik een langdurig gesprek gehad met den heer Arntzenius (geen broer van ‘broer’ van De Tel., zoover ik weet, want een alleraardigste man), onderdirecteur van het Gemeente-archief (Moll was afwezig). Hij heeft mij weinig hoop gegeven voor ev. kansen bij het Ned. archiefwezen, dat haast geen vacatures heeft, behalve voor Roomschen; hij vroeg, of je geen zin had in de Moederkerk te gaan, hetgeen ik ontkennend meende te mogen beantwoorden. Er is vooraf noodig een opleiding op de Archiefschool, die voor een snugger mensch volgens hem niet lang behoeft te duren, ± een jaar; maar zooals gezegd, hij raadt je dit volstrekt af. Veel optimistischer is hij over het leeszaalvak. Daarvoor is weliswaar noodig een opleiding van twee jaar, maar als de leider van die cursus, dr. Greve (de man van Perk), belangstelling heeft voor den gegadigde, schijnt daar over te praten te zijn en is tegemoetkoming wat volontairen etc. betreft mogelijk. Ik ken nu dezen Greve niet persoonlijk, maar weet toevallig, dat hij hard wegloopt met mijn critieken in Het Vad. en graag kennis zou willen maken. Ik zou dus je aangelegenheid ter sprake kunnen brengen, als je in deze richting iets zou willen probeeren. Maar in dat geval moet je toch rekenen op twee jaar selfsupporting (heet dat niet zoo?); er zit niets anders op, aangezien je die diploma's moet hebben. Schrijf mij eens, of ik met Greve zal gaan praten en je belangen bepleiten. Ik doe het n.l. liever niet, eer ik weet, dat je zooiets serieus zou overwegen; het is ontactisch iemand op te warmen en hem later weer af te moeten koelen. Dit voorbehoud ook met het
oog op wat je me schreef over het tijdschrift van Koperberg, dat je directer kansen op een goed salaris geeft. Het spreekt vanzelf (Arntzenius bevestigde mij dat), dat een getuigschrift van je chef bij Greve veel zou uitwerken, wanneer je je later ev. met hem in verbinding zoudt willen stellen.
Dit over de ‘zaken’. Verder heb ik een kleine correspondentie gehad met Jan Greshoff over je stukje aan het adres van Robbers. Ik had het n.l. tot nader order achtergehouden, omdat de man nadat je het schreef ten grave daalde en het stukje een directe polemiek was. Nu je het toch schijnt te willen publiceeren (waar ik in laatste instantie uiteraard niets mee te maken heb, al meende ik tegen te moeten adviseeren), zou ik graag willen, dat je mijn naam eruit liet verdwijnen. Ik voel n.l. niets voor dit gesprek met een doode, die niet meer kan antwoorden, tenzij misschien spiritistisch. Door deze onvoorziene omstandigheid zou het stukje een totaal andere portée krijgen dan het had, toen Robbers nog leefde. De zaak is van ondergeschikt belang, maar ik moet er toch even mijn ‘partij’ in kenbaar maken, omdat ik er als partij in gesteld werd. Overweeg het nog eens.
Het plan om je Blocnotes in een dik formaat uit te geven, lijkt me in dezen vorm niet geslaagd. 1o is het lezen van 450 pagina's ‘losse flodders’ geen doen; m.a.w. het boek zou als geheel eigenlijk bestaan uit tallooze onderdeelen, en de vorm zou de attractie van de korte formules te niet doen. Een uitgever zul je er haast niet voor kunnen vinden, maar dat is een tweede. Ik zou je een ander plan aan de hand willen doen; maak een selectie, van 60 tot 100 pagina's ongeveer, voor Ursa Minor. Je bent dan meteen van de uitgevers af, en in die serie past juist dit werk uitstekend. - Het inleidingsplan ligt mij ook niet recht, voorloopig. Het zou dan toch zooiets moeten zijn als jouw voorwoord bij het Demasqué; want een compleet stuk, dat ik over je zou kunnen schrijven, zou veel te lang worden en daar ook niet op zijn plaats zijn. Ik zie veel meer in een bundel voor Ursa Minor, die zichzelf heusch wel kan rechtvaardigen.
Die brief van Pierre H. Dubois is sympathiek, alleen een beetje te geëxalteerd naar mijn smaak. Maar dat is voor een katholiek, die Van Duinkerken niet meer lust, wel te excuseeren. Deze Anton schijnt overigens in Amsterdam als maar proselieten te maken, naar ik van Binnendijk hoorde; hij zit dik en breed in een café, onder biergenot, en predikt de universeele kerk, die
alleen Europa kan redden. Ik wil dit heer als een soort pendant van Brouwer, den bekeerden moordenaar, in mijn roman onderbrengen, maar dan als een gloeiende satyre op zijn gemoedelijk vet en denderende ‘geschiktheid’. Pierre H. Dubois ken ik niet, maar Henri Bruning is, met al zijn katholieke en rhetorische resten, een eerlijk man (jonkman, zou Jan zeggen).
Met je opinie over Huizinga's laatste boek ben ik het heelemaal niet eens. Die Wetenschap der geschiedenis is het beroerdste broddelwerk, dat hij ooit heeft afgeleverd; vol met de potsierlijkste uitvluchten en methodische trucjes, complete woordfetichistische, schoolmeesterlijke wartaal, waar de Cultuurhistorische Verkenningen nog meesterlijk bij zijn! Het lijkt mij een feit (en als de man dood is, hoop ik dat nog eens te schrijven), dat H. sedert het Herfsttij regelmatig achteruitgezakt is. Erasmus is nog een zeer respectabel historiewerk, maar veel bleeker, onpersoonlijker en langademiger dan het Herfsttij. Maar ik heb me voorgenomen over H. niets meer te schrijven (afgezien van bepaalde noodzakelijkheden door de krant), zoolang hij nog in leven is. In Huizinga voor den Afgrond staat eigenlijk alles, wat ik over hem te zeggen had; dat ik daar nog te veel eer gaf aan de ‘vie romancée’ is mijn fout, die ik volmondig erken, maar dat was een ‘perspectivische’ vergissing, door Huizinga's conservatisme niet onaanzienlijk beïnvloed. In Mephistophelisch heb ik dat punt nog even gecorrigeerd.
Nog een paar boodschappen. Romein heb ik gevraagd jou direct door Querido (die de uitgever is) zijn Erflaters te laten zenden; hij heeft me dat beloofd, en wil graag, dat je er in het Bat. Nwsbl. over schrijft.
Er is een niet gemutileerde Reinaert-editie van Buitenrust Hettema. (Zwolle, Tjeenk Willink, met inleiding, aant. en glossarium); maar ik heb die niet dubbel. Van Hooft ken ik wel een bloemlezing uit de Historiën, maar die is allesbehalve volledig. (van Terwey, Wolters 1917, misschien herdrukt). De laatste kost maar ƒ 0,75. Zal ik die voor je bestellen? Er staan behoorlijke specimina in. Over Moerman heb ik Jan geschreven; hij zal het wel kunnen bemachtigen.
Voor de goede orde nog dit: alle Blocnotes heb ik successievelijk dus opgeruimd. Behalve Robbers is alles in Gr. Ned. verschenen, op het laatste paketje na, dat ter zetterij is.
De heele nagelaten poëzie van Slauerhoff is nu overgetypt en bewerkt, door zekere Lekkerkerker, die er een moorddadig werk aan heeft gehad. Het is alles bij elkaar een dik boek, en zeer boeiend. Het viel me onder het lezen op, dat Slauerhoff zoo weinig geëvolueerd is, in al die jaren dat hij schreef, en ondanks dat nooit cliché van zichzelf is geworden. Vroeg volwassen, maar sedert dien ook nooit meer anders volwassen... Waar deze bundel zal verschijnen, weet ik nog niet. Ruzie tusschen Stols en Zijlstra over de bestaande bundels maakt een complete editie van alle werken momenteel nog onmogelijk.
Tot nader. Veel hartelijks onder ons vieren
je
Menno
Luther ging per mail af!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag