E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Batavia, 25 februari 1938
Bat. 25 Febr. '38.
B.M.
Daarnet een briefje ontvangen van dien zendelingdokter van Soekaboemi, die uit Tjitjoeroeg mijn ex. van de Christenen meenam. Hij zendt het nu terug en schrijft dat hij het analytisch erg knap heeft gevonden maar phenomenologisch (!) zwak. Hij vraagt hoe de gedachtenwereld van een Buber (??), een Sjestov, hierin opgenomen is bijv. Ja... tjà... de eene mensch gaat nu eenmaal niet in de andere. Maar dat heb ik hem niet kunnen zeggen, zijnde hij zelf niet hier.
Nu ik het boek weer hier heb en erin blader, krijg ik toch weer echt lust je te antwoorden op sommige punten, bv. die geconstrueerde, onechte, ‘sympathiekerige’ praatjesmakerij over dat je iedereen veracht die zich tot elite rekent. Dan veracht je mij; maar óók Nietzsche, wees daar zeker van. En er zijn andere punten, aardiger, waarin je je blootgeeft. Maar het is onmogelijk, want 1o vind ik dit boek van je uitmuntend en ben het er dus eig. volkomen ‘mee eens’ (rotformule), 2o begrijpt Jan Lubbes er niets meer van als wij elkaar in de haren gaan zitten (al was 't maar in schijn). Alzoo: nikske, zooals de Vloamen zeggen. Maar als je èrg lief wilt zijn, stuur me dan een ingen. ex. van dit boek, want die z.-d. heeft het... erg goed gelezen. Ik geef dit ex. dan aan iemand die je bewondert: er zijn er zoo zelfs in dit land! Dank en hartelijke groeten van je
E.
Ik kan mezelf nu wel voorhouden dat alles relatief is en alleen maar ‘anders’ - ik voel me toch goddomi 100% elite naast Herman de Man. En hij ook, dàt is zoo leuk!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag