Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Den Haag, 22 december 1935
Den Haag, 22 Dec. '35
Beste Eddy
Hartelijk dank voor je twee vriendschappelijke reacties op het geval Gerda! Inderdaad, het is eigenlijk een mal geval, en het al te zeer au sérieux te nemen zou onzin zijn. Dat je dadelijk een exemplaar van Het Land bij Querido bestelde, vind ik onvergeeflijk royaal van je; maar je moet er vooral geen conclusies van ‘gemeene kerel’ t.o.v. jezelf aan verbinden! Ik heb de Wijdenes-historie van te voren gelezen en ben dus voor 100% verantwoordelijk. Wat mijzelf betreft, ben ik ongevoelig voor de gevolgtrekkingen van lezers, die in Wijdenes mij herkennen; dat Gerda ooit zelfs van dit boek zou hooren, en dan nog wel via V. Uytvanck, had ik niet kunnen droomen. Al te veel
sentiment voor Gerda is ook niet noodig, want het spreekt vanzelf, dat (zooals je zegt) zij aast op een ongelukkig huwelijk van mij, ter completeering van het hare. Als er het feit niet was, dat ik zelf schuld ben aan deze ‘binding’ door een gek ‘vadercomplex’, zou ik ook niet zooveel moeite doen haar te ontzien. Nu weet ik, hoe dit alles ontstond, hoe Gerda verpest is door een intriganten omgeving, waarin zij voortdurend gedwongen werd spionnendiensten te verrichten voor een moeder, die tegen een schoonmoeder beneden intrigeerde, en hoe haar goede eigenschappen (b.v. spontane hartelijkheid en allerlei aardige dingen meer) wel ontaarden moesten in deze ietwat hoerige mentaliteit. Enfin, precies dezelfde motieven zijn nog van kracht, die mij destijds tot dien ‘misstap’ brachten; alleen zie ik nu nuchter de dwaasheid van die oplossing, die zich aan mij voordeed, omdat ook ik in zekeren zin ‘gebonden’ was. Gerda is wel het ellendigste voorbeeld van wat de oorlog van een aardig kind kan maken; zij is absoluut representatief voor een groot deel van de Duitsche jeugd, die nu in de ‘groote beweging’ over weerbaarheid bralt. (waarvoor zij zelf, geloof ik, te zakelijk is). Ik schreef haar overigens in mijn eersten brief, die op den haren over haar ongelukkig huwelijk volgde, al dadelijk, dat ik ‘gelukkig getrouwd’ was (om alle illusie bij voorbaat den kop in te drukken; god zegene den term, hij is hier de eenig-bruikbare) en dat ik zoo de pest had aan de nazi's, dat ik onder Hitler niet naar Duitschland zou komen. (Uitvoerig daarover schrijven doe ik liever niet meer, omdat ik niet zeker weet, in hoeverre het briefgeheim in Duitschland wordt gerespecteerd en ik haar niet in moeilijkheden met de Gestapo wil brengen door mijn uitlatingen.) Maar het is duidelijk, dat zooiets als een principe op dit gebied voor haar niet bestaat; zij voelde nooit
iets voor politiek überhaupt, en ik moet tot haar eer zeggen, dat zij humor genoeg had om niet met den ouden Frits te dwepen, zooals haar moeder en zuster (die zich nu met den ‘Klugen Aussenpolitiker’ gaat verloven; een afschuwelijk dom en onhumoristisch wezen).
Dr. Dumay kent ze niet, zelfs niet bij geruchte, of Valentijn moest inmiddels zijn inlichtende werkzaamheden hebben voltooid. (het zou me niets verwonderen, als hij met mijn vaderbeeld als aanvangslegende in den rug spoedig den echtgenoot cocu maakt!). Ik had haar liever dan maar Dumay eens laten lezen, omdat ik daar zelf de verantwoordelijkheid geheel voor draag, maar dat is nu eenmaal niet mogelijk na deze ‘inleiding’. Ook zou zij Dumay althans (vanwege de slechte gezellige eigenschappen van het boek) beter kunnen volgen, dan H.L.v.H., waar zij geen jota van zal begrijpen. Zonder aanwijzing, van V. Uytvanck of mij, zal zij waarschijnlijk niet eens de eenige regels kunnen vinden, die haar wel zullen boeien. Ik moet nog even overwegen, of ik haar het boek gewoon zal zenden, dan wel met een verwijzing en verklaring vooraf. Het voorbeeld van ‘Le Grand Imbécile’ zal sowieso pijnlijk genoeg zijn om nagevolgd te worden. Niet dat ik een proces zou verwachten; zoo is zij niet, lijkt mij; maar ik vrees, dat haar eenige reactie zal zijn bête verweer, waarvan een heer als Van Uytvanck, die haar (als hij tenminste ‘zin heeft’) alleen voor tijdpasseering zal benutten, profijt zal trekken en haar nog iets meer verpesten. Het is een historie, die mij toch in allerlei opzichten aangaat; zoo ‘moreel’ ben ik nu eenmaal nog. - Ik heb het adres van V. Uytvanck niet, maar ik zou je ook willen vragen hem nu in geen geval te schrijven (althans niet over dit geval). Als hij merkt, dat wij ons daarvoor interesseeren, zal hij het zich minstens een eer achten zijn rol in die zaak te spelen.
Forum is uit, en alles staat erin; maar natuurlijk is er toch weer een rotgeval bij. Ik liet een reproductie maken ter illustratie van mijn afscheids artikel van een advertentie van De Stem met als onderschrift: Advertentie uit het Nieuwsblad van den Boekhandel. Een of andere stommeling liet dat onderschrift n.b. in de revisie vervallen! Zoodat er nu een (schijnbaar) echte advertentie van v. Loghem Slaterus onder mijn stuk staat! Dat is nog tot daar aan toe, maar ik vind het vervelend tegenover v.L. Slaterus, die ik wilde vernachelen met zijn commercieele lusten, maar niet beleedigen door een gratis-advertentie. Wij zullen nu een erratum moeten zenden aan onze abonné's, dat het mopje helaas nog opblaast tot een ‘zaak’. Voorts hebben v. Holkema & Warendorf een streek uitgehaald door te adverteeren, dat Forum met Gr. Ned. ‘is vereenigd’, en dat alleen, omdat zij de abonné's-lijst van Zijlstra hadden overgenomen om proefnummers te kunnen zenden! Ook weer een fraaie manier van doen! Tegenspreken wil ik het niet, omdat ik Jan daardoor misschien in een onaangenaam parket zou brengen.
Stukje van den ‘Sultan’ zag ik al. De moed ontbreekt mij om er verder op in te gaan. Deze persoon is mij langzamerhand te duidelijk een gevolg van de Kring, de cocktails en de edele kookkunst, waarover hij in Op de Hoogte met geestdrift schrijft.
Ik schreef voor dezen Zondag over De Dolle Dictator en Littoria (van Scharten-Antink). Helman als gewoonlijk zeer middelmatig; van een pracht van een stof maakt hij een lulverhaaltje voor uilskuikens. Maar hij werkt nu eenmaal op bestelling en voor den geestelijken middenstand. Weer een ander geval is Dekker, die zich voor den gereformeerden G.W. heeft laten interviewen (ingesloten). Ook deze man verlangt naar de hem toekomende hulde van den middenstand, maar hij weet om een of andere reden, dat hij dien rang nog niet waardig is.
Wij gaan a.s. Dinsdag naar de provincie. Adres is Eibergen; ik hoop tot en met 31 Dec. In ieder geval wordt mijn post anders opgezonden naar het goede adres.
Hart. gr. 2 × 2
je
Menno
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag