E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [1 juni 1933]
Donderdag.
Beste Menno,
Dank voor brieven, waarop ik spoedig antwoord. [Ik heb er nogal veel op te zeggen.] Ik ben op het oogenblik in Brussel voor ‘zaken’ - er komt geen schot in, alles blijft even beroerd. Ik schrijf je uit (zie boven), met Jan v.N. en weldra Jan Gr. ‘aan mijn zijde’. Morgen ben ik in Parijs terug.
Las je het schandaal in de P.E.N. club, en het heroïsche optreden van Jo Kuller en een zekere idioot, genaamd Westerman (wie is dat?)? Moet daar niet een goed panopticum over in Forum? Dit is een gelegenheid waarbij ik het betreur dat ik met jullie die flauwe-kul-historie had, want ik zou het dolgraag doen. Nu lijkt mij Jan - of jij - aangewezen. Aan den anderen kant: Maurice is daar geweest en dus ‘oog-en-oor-getuige’; hij is nog niet terug, maar misschien zou hij in dit geval het verslag kunnen maken. Alleen: ik heb niet het minste vertrouwen meer in hem.
Schrijf mij gauw wat je van de zaak denkt. Als jij het stuk schrijft, steun ik jou met mijn (tot December nog geldende) ‘stem’ tot het uiterste, d.w.z. ingeval van nog zoo'n idiote reactie van Maurice. Zulke tooneeltjes als in die P.E.N. - stal, geven me bijna lust om een ANTIKUL - club te stichten, met een paar bepalingen, waardoor alleen fatsoenlijke menschen lid kunnen worden - ik bedoel: letterbeoefenaren aan wie men nog een hand kan geven.
Ik scheid er mee uit, J.v.N. vraagt het woord. Hartelijke groeten en tot spoedig.
Je
E.