Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 27 mei 1933
R'dam, 27 Mei '33
Beste Eddy
Dank voor je annotaties en brief bij mijn stuk; je zult in de desbetreffende N.R.Ct. zien, dat ik er nog een stuk met citaten uit Coster bijgelapt heb (o.a. stelling 5 geheel overgenomen) en eenige dingen, ook naar aanleiding van jouw opmerkingen, heb gewijzigd. (Alleen niet het ‘aanvallen’ op Dostojewski; ik bedoel daarmee, dat je hem met precies dezelfde maatstaven behandelt als Coster, dat er dus eigenlijk geen principieel verschil in bejegening en toetsing bestaat). Ik liet de proef aan Ant (zij is gelukkig weer heelemaal beter) lezen, die zeer terecht zei, dat het den indruk maakte, bij voorbaat tegen aanvallende hollanders geschreven te zijn. Dat is dan ook conform de realiteit; ik kon niet loskomen van de gedachte, dat ik het boek bij voorbaat moest verdedigen. Mijn eigenlijke reactie blijft het panopticum over den Doolaard destijds. - Er komt een portret van Dirk bij! Dat is wel pikant.
Eén van mijn eerste nadere meditaties over La Condition Humaine komt hierop neer: alle figuren, ook de meest actieve, zijn eigenlijk als contemplatief gezien, of liever: de behoefte aan contemplatie en zelfcritiek is zoo buitensporig groot, dat ik soms Malraux duidelijk door zijn personages heen zie denken. Vooral in het begin; iedere figuur ontstaat uit dialogen en krijgt pas later een omtrek; die omtrek blijft toch altijd nog meer een psychische dan een physische begrenzing. Voor mij wint het boek daarbij, omdat ik graag over het hoofd wil zien, dat die
contemplatie eigenlijk M's contemplatie is. Bij le vieux Gisors is het contemplatieve natuurlijk volkomen op zijn plaats, maar in een Clappique en een Ferral, meer eigenlijk nog in de revolutionnairen Kyo en Katow, doet het ietwat theoretisch aan. Weer niet in Tchen, voor mij met Clappique de figuur van het boek. Tchen behoort werkelijk een slachtoffer van den geest te zijn, voorzoover hij denkt; maar in zijn collega's kan ik de zelfcritiek niet goed thuisbrengen, omdat zij, volgens mij, vernietigender zou werken op hun revolutionnaire activiteit. De vraag wordt dan ook weer algemeener zoo: is een roman, waarin de menschen tot een zeker intelligentiepeil zijn opgeheven, eigenlijk niet een (in dit geval sublieme) dekmantel voor een ongeschreven essay? Zooals ik je al schreef, in Hankou verveelde ik mij, precies als in een Sovjet-roman. Ik zou ook willen weten, wien van zijn figuren Malraux in laatste instantie koos. Of heeft hij met Dostojewski gemeen, dat hij veelvoudig wil blijven? (Gide zegt dat, meen ik, heel juist). Malraux lijkt voor mijn gevoel veel op den Dostojewski van de Demonen. - De vrouwen (May, Valérie) zijn in La Cond. Hum. misschien ook niet vrij van over-contemplatie. In May voel ik iets gewilds, maar zij is teveel achtergrond gebleven, dus ik kan me vergissen; Valerie in haar brief aan Ferral voor China te scherpzinnig (zijn er veel van zulke vrouwen in die buurt? Dubito, maar M. zal het beter weten dan ik. Vraag het hem eens). Überhaupt: ik zou graag weten, hoe Malraux dacht over dit contemplatie-probleem. Ik vrees alleen, dat ik het, zelfs in het Duitsch, minder genuanceerd kan formuleeren; misschien kun je hem de vraag alvast eens stellen, via deze brief.
ƒ1.75 aan Nijhoff is verzonden, met verzoek om quitantie.
Inzake fragment Vestdijk accoord. Ik nam een beter stuk mee. Het boek wordt (voorzoover ik over voorgelezen fragmenten kan oordeelen) gaanderweg beter. In het begin is er veel te veel ‘Kleinmalerei’. De eigenlijke Vestdijk van Berijmd Palet komt pas voor den dag, waar de bewustheid een meer theoretische rol gaat spelen. Overigens heeft Bouws de vergelijking met Alie Smeding ook gemaakt; had hij die (al) van jou?
Ik heb deze week weer een paar uur kunnen schrijven en nader steeds meer het eind van de Zieke. (in getallen: ik ben op pag. 225). Maar er zijn weer examens. Bah!
hart. gr. voor jullie beiden van
je
Menno
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag