| |
| |
| |
1937
980
‘C'était un homme qui croyait à la Science!’ = Louis Guilloux vertelde de Du Perrons vele verhalen over zijn leermeester Daniel Halévy (zie noot 440), waarbij hij ook diens klemtonen imiteerde. Daniel Halévy nu sprak over zijn vader, de romancier en librettoschrijver Ludovic Halévy (1834-1908), als van een man ‘qui croyait à la science.’
‘Barrès, die hem hoogelijk bewonderde en zich zijn leerling achtte’ = Zie Maurice Barrès, Huit jours chez M. Renan.
‘zijn zoontje Philippe’ = Philippe Barrès (*1896). Waarschijnlijk heeft Du Perron Philippe Barrès gekend uit Paris-Soir, in welk blad de zoon van Maurice Barrès - die van 1951 tot 1956 Frans Parlementslid zou worden - vóór de tweede wereldoorlog wel publiceerde.
‘Hij is zelfs zeer individualistisch begonnen’ = De jonge Maurice Barrès beschouwde zichzelf als een overtuigd Stendhaliaan.
Indië Weerbaar = Indië Weerbaar was een tijdens de eerste wereldoorlog opgericht comité waarin zowel Nederlanders als Indonesiërs zitting hadden. Men wilde Nederlands-Indië ‘weerbaar’ maken, niet alleen in militair, maar ook in politiek, economisch en intellectueel opzicht. Verschillende eisen en wensen van de Indonesische nationalisten zijn via Indië Weerbaar tot uiting gekomen.
| |
981
‘Boven-Digoel’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 309.
Oud Batavia = Du Perron heeft verschillende malen naar dit werk van dr. F. de Haan verwezen. Zie het Register, V.W. 7.
‘Tijdens de Oost-Indische Companie’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 327. ‘het relaas van een tocht’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 332.
‘Je stuk over Diderot-Luppol’ = Diderot, dilettant, en Luppol, schoolmeester, zie MtB., V.W. 4, p. 39.
‘de toelichting gelezen op het talent van Joh. v.d. Woude’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 263.
‘na het art. over bolle Ton’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 256
| |
982
‘het fraaie interview’ = Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië publiceerde in zijn editie van 8 december 1936 een interview met Du Perron.
Ciano = Galeazzo Ciano (1903-1944) huwde in 1930 Mussolini's dochter Edda en was Italiaans minister van buitenlandse zaken van 1936 tot 1943. Beschuldigd van deelname aan de samenzwering, die leidde tot de val van zijn schoonvader, werd Ciano in 1944 in N.-Italië - waar de Duitsers Mussolini beschermden-terechtgesteld. Zijn schoonvader vond geen redenen voor gratieverlening. ‘onze stukken over Gide’ = Du Perrons stuk over Gides Retour de l'U.R.S.S. is afgedrukt in EdP., V.W. 5, p. 273.
‘de vlagincidenten’ = Op 23 december 1936 werd, n.a.v. het op 7 jan- | |
| |
uari 1937 te sluiten huwelijk tussen prinses Juliana en prins Bernard, op Houtrust te Den Haag een voetbalwedstrijd gespeeld tussen Den Haag en Lippe Detmold. De leider van de Duitsers eiste, vóór de wedstrijd begon, het hijsen van de hakenkruisvlag. Zijn verzoek werd, na enig geharrewar, ingewilligd. De Duitse kranten grepen deze ‘kwestie’ aan om hem op te blazen; de Nederlandse kranten probeerden aanvankelijk de Duitse campagne te verzwijgen op verzoek van de Nederlandse regering, die de vreugde van het volk en de stemming van het bruidspaar niet wilde bederven. Maar op oudejaarsavond 1936 werd een hakenkruisvlag van de Von Bylandt-Schule aan de Wassenaarse weg te Den Haag van zijn stok gerukt en een eind verderop, in stukken gescheurd, teruggevonden. Het Vaderland bijvoorbeeld gaf dit feit pas op 4 januari toe. Inmiddels had men de Duitse perscampagne niet meer kunnen verzwijgen, een campagne die door de N.S.B. werd gebillijkt, maar die door het overgrote deel van het Nederlandse volk werd gezien als een poging om het Oranje-feest te verstoren. Eenheid door Democratie (zie noot 988) greep het koninklijk huwelijk aan om zijn trouw aan het Oranjehuis te betuigen; om er nog eens de nadruk op te leggen dat deze organisatie iets geheel anders was juist dan een ‘Volksfront’; en om te suggereren dat Oranje en de democratie onverbrekelijk bij elkaar horen.
Liebknecht = Karl Liebknecht (1871-1919) was eèn van de weinige Duitse sociaal-democraten, die zowel in 1914 als in 1915 in de Rijksdag tegen de oorlogscredieten stemde. In 1916 trad hij uit zijn Rijksdagfractie en werd, na een verklaring tegen de oorlog te hebben afgelegd, wegens hoogverraad tot 4 jaar tuchthuisstraf veroordeeld. Bevrijd door de Republiek, werd hij evenwel in 1919, als één van de leiders van de Spartakus-opstand, zonder vorm van proces terechtgesteld. Deze moord heeft grote indruk op Ter Braak gemaakt (zie noot 458) en later is hij blijkbaar voor Ter Braak het symbool geworden van het afnemend respect voor zijn tegenstander in de 20ste eeuw.
‘Over hem en Benda schrijf ik binnenkort voor Gr. Ned.’ = Dit plan van Ter Braak is niet uitgevoerd: voor zover mij bekend heeft hij nooit over Alain geschreven.
Van Anrooy = Ter gelegenheid van het koninklijk huwelijk zou op 5 januari 1937 het bruidspaar een officieële ereavond worden aangeboden in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag. Het programma leverde moeilijkheden op. Het ABC-cabaret van Louis Gimberg en Wim Kan mocht niet optreden met het nummer Jalousie internationale, omdat, zoals het organiserende comité verklaarde: ‘Van hogerhand is de wens te kennen gegeven, dat alles wat slechts enigszins aanleiding tot misvatting zou kunnen geven, uit het programma moet worden verwijderd.’ Toegevoegd aan het programma werd daarentegen op de repetitie van 4 januari plotseling het Horst Wessellied, dat
| |
| |
‘verbonden werd met het Deutschland, Deutschland über alles’, ofschoon de Nederlandse regering op 3 januari in een verklaring had laten weten dat er geen aanleiding was ‘voor het spelen van het Deutschlandlied naast het Wilhelmus.’ Dr. Peter van Anrooy (1875-1954) weigerde nazi-liedjes te spelen en moest worden vervangen door een militaire muzikant: kapitein C.L. Walther Boer. De regeringspersdienst deelde daarop mee: ‘Het Horst Wessellied vormt een onverbrekelijk deel van het Duitse Volkslied, dat wordt gespeeld uit beleefdheid tegenover de Duitse gasten. De mening, dat hierin anti-joodse uitingen zouden voorkomen, is onjuist. Er staat geen woord in dat als zodanig zou kunnen worden uitgelegd.’ Daartegenover verklaarde Peter van Anrooy geen bezwaar te hebben om ‘een lied van het Duitse volk te dirigeren, echter wel om een lied te spelen dat niet aan het volk behoort, maar aan een partij, die onder de tonen van dat lied andersdenkenden en Joden vervolgt en mishandelt, en de vrijheid van het Nederlandse volk bedreigt.’
| |
983
D.D. = E.F.E. Douwes Dekker (*1880), kleinzoon van Multatuli's broer Jan, behoorde tot de eerste voorstanders van de onafhankelijkheid van Indonesië. Met Soewardi Soerianingrat en Tjipto Mangoenkoesoemo-die wel de vader van het onafhankelijke Indonesië is genoemd - richtte E.F.E. Douwes Dekker nog vóór de eerste wereldoorlog de Indische partij op. Hij werd daarom in 1913 door het Ned.-Indische gouvernement verbannen. In 1908 was bij P.M. Wink te Amersfoort zijn Het boek van Siman den Javaan verschenen. In 1939 bewerkte Du Perron deze roman voor een herdruk, maar zijn exemplaar is in de Duitse bezettingstijd bij de uitgever Tom Rot verloren gegaan. Du Perrons inleiding bij dit werk werd afgedrukt in EdP., V.W. 7, p. 146.
In de jaren van de tweede wereldoorlog werd E.F.E. Douwes Dekker, verdacht van Japanse spionage, opnieuw gearresteerd en geïnterneerd in Suriname. Na de tweede wereldoorlog teruggekeerd naar Java, nam hij de Indonesische nationaliteit aan en noemde zich Setiabuddhi (‘de geest getrouw’). Toen ik hem, niet lang voor zijn dood in 1950, in zijn huis bij Bandung op zijn verzoek bezocht, was hij al zwaar ziek. Hij lag te bed, sterk vermagerd en met de moeilijke en pijnlijke ademhaling van de hartpatiënt, maar zijn geest had nog niets van zijn helderheid en strijdbaarheid verloren. Zijn hopeloze fysieke toestand leek telkens te worden ontkend door het vuur in zijn ogen. Over Du Perron wilde hij toen niet veel meer zeggen; hij beschouwde de gehele periode van het Nederlandse bewind als voorbij. Hirosjima had naar zijn mening een nieuw tijdperk ingeluid, waarin het Westen het Oosten niets meer te zeggen kon hebben, moreel gediskwalificeerd als het was door de gebeurtenissen van de veertiger jaren. (Aan zijn anti-westerse hartstocht herinnerde mij later, tijdens de Algerijnse vrijheidsoorlog, de geschrif- | |
| |
ten van de evenals Setiabuddhi tenslotte westers-gevormde Algerijnse Martiniquais Frantz Fanon). ‘Alleen een pragmatische geest als Herbert Spencer’, zei hij mij, ‘kan voor ons Oosterlingen nog iets te betekenen hebben.’ Toen ik hem vroeg of hij niet van mening was dat in het denken van Spencer de Westerse cultuur zich in eén van zijn meest merkwaardige aspecten had geopenbaard, kreeg hij zo'n aanval van benauwdheid dat ik gedurende enkele ogenblikken begon te vrezen dat zelfs een vraag dodelijk kan zijn.
‘de P. en T. Landen’ = De Pamanoekan- en Tjiasemlanden (inderdaad in Nederlands-Indië gewoonlijk de P. en T. landen genoemd) besloegen een gebied groter dan de provincie Utrecht in het oostelijk deel van de residentie Batavia. De ‘Maatschappij ter exploitatie der P. en T. landen’ was zelf weer eigendom van de ‘Anglo-Dutch Plantations of Java Limited’, een Engelse maatschappij. Men verbouwde op de P. en T. landen ten behoeve van de Europese markt thee, kina en rubber, daarnaast rijst en wat koffie voor binnenlands gebruik.
van der Hoop = Dr. A.N.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop (*1893) maakte met Van Weerden Poelman en Van den Broeke de eerste vlucht van Nederland naar Java van 1 oktober tot 24 november 1924. In 1937 was hij secretaris van het Kon. Bat. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en conservator van de etnografische en prehistorische Verzamelingen van dat genootschap.
Hein Groeneveldt = Mr. Hendrik Groeneveldt (*1884), in 1937 Hoofd van de Immigratiedienst te Batavia, woonde na de tweede wereldoorlog in Den Haag en Nieuwkoop. Hij overleed op 6 juni 1959.
prof. Palte = Prof. dr. P.M. van Wulfften Palthe (*1891) was in 1937 hoogleraar in de neurologie en psychiatrie aan de Geneeskundige Hogeschool te Batavia.
Bantam = Bantam was de meest westelijke provincie van Java, gelegen aan Straat Soenda, tegenover Sumatra.
‘Moes’ = Benito Mussolini (1883-1945).
‘een zeer goed over Walschap’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 281.
Ruby Keeler = Ruby Keeler was in de jaren dertig een bekende ster in Amerikaanse revue-films.
| |
984
‘Las je ooit het boek van Meerkerk over Multatuli?’ = Eduard Douwes Dekker, Multatuli. Eene karakterstudie, door J.B. Meerkerk.
| |
985
‘Intussen merk ik dat in mijn stuk’ = Het stuk van Du Perron, De ‘Zenuwlijder’ van Lebak, verscheen in Het Vaderland van 18 Februari 1937.
| |
986
‘De infame, volslagen fascistische methodes’ = Van 23-30 januri 1937 vond te Moskou de tweede serie in de zg. Trotskistische processen plaats (zie ook de aantekening bij brief nr. 968). De hoofdverdachten waren ditmaal Jouri Piatakov (1889-1937), lid van het Centraal Comité
| |
| |
sinds 1921, één van de zes door Lenin in zijn testament genoemde bolsjewiki, en K.B. Radek (zie de aantekening bij brief nr. 690). Evenals in augustus 1936 hoorde men ook nu weer oude medewerkers van Lenin, grote namen uit de revolutiejaren, zichzelf beschuldigen van verraad, moord, sabotage en spionage, en ook nu weer zongen tenslotte de beschuldigden de lof van de ‘geniale leider’ Stalin. Toch verliep niet alles even goed voor de openbare aanklager, A. Vychinski. Zo beweerde Piatakov in december 1935 vanuit Berlijn naar Oslo te zijn gevlogen op uitnodiging van Trotsky, met wie een complot op touw zou zijn gezet. Vanuit het buitenland nodigde Trotsky de openbare aanklager nu uit om Piatakov te vragen waar het huis van Trotsky was gelegen en of hij er soms de vrouw van Trotsky had ontmoet? De uitnodiging van Trotsky werd genegeerd, maar daarop kwam de directie van het vliegveld Kjeller bij Oslo plechtig verklaren dat geen enkel buitenlands vliegtuig in december 1935 een landing had uitgevoerd. Op 29 januari 1937 verklaarde Trotsky aan de internationale pers bevreesd te zijn voor een spoedige terechtstelling van Piatakov om het aldus onmogelijk te maken hem nog meer vragen te stellen. Piatakovs terechtstelling vond inderdaad op 1 februari 1937 plaats, twee dagen na zijn veroordeling.
Dat de Moskouse processen niets met recht hadden uit te staan, wordt vandaag, sinds Kroestjevs onthullingen op het XXe partijcongres van 1956, ook in de communistische wereld wel toegegeven. Verschillende slachtoffers van toen zijn trouwens gerehabiliteerd. En, schrijft Pierre Broué in zijn uitstekend overzicht Les procès de Moscou (Parijs, 1964): ‘Les derniers défenseurs de Staline dans le mouvement ouvrier, les communistes chinois, se montrent, sur ce terrain, extrêmement circonspects.’
Hoe anders was het destijds: ‘Tous les Partis communistes du monde, toutes les sections de l'Internationale communiste, emboîtent le pas au procureur et à la presse russe. Les intellectuels compagnons de route, dans la presse communiste et sympathisante, prennent eux aussi position dans une véritable campagne de terrorisme intellectuel contre ceux qui doutent, et qu'ils accusent, en défendant Trotsky et ses complices, de se faire les “avocats d'Hitler et de la Gestapo.” La cause sera presque aussi vite entendue dans le mouvement ouvrier et socialiste que devant le tribunal de Moscou. Les voix des défenseurs des accusés, militants socialistes ou syndicalistes, écrivains indépendants, celles de Trotsky, Modigliani, Victor Serge, Carlo Tresca, Rosmer, Dewey, seront vite étouffées. D'un procès à l'autre, on semble s'habituer à l'invraisemblable et même au sordide, on renonce à s'interroger et parfois à comprendre. Les procès ne provoqueront aucune crise de conscience dans le mouve ment ouvrier qui se dressait, quelques années auparavant, pour la dé fense de Sacco et Vanzetti...’ (op. cit., p. 12)
| |
| |
Men moet hierbij bedenken dat in deze tijd de aandacht van de wereld was gevestigd op Spanje, waar de Republiek stand hield tegen de door Hitler en Mussolini gesteunde generaal Franco. G. Dimitrov (zie noot 542) had dan ook in deze tijd, als leider van de Komintern, de goede smaak op te merken dat men onmogelijk het Spaanse volk kon helpen in zijn strijd tegen het fascisme en tezelfdertijd een met het fascisme samenwerkende terroristische bende in de Sovjet-Unie de hand boven het hoofd houden. Wie direct of indirect de contra-revolutionaire terroristen in de Sovjet-Unie ondersteunt, aldus Dimitrov, ondersteunt in wezen ook het Spaanse fascisme (op cit., p. 13).
| |
987
‘mémoires van de ex-regent en volksraadlid-Djajadiningrat’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 322.
‘Fontamara van Silone’ = Zie de aantekening bij brief nr. 902.
‘Dat boekje van Freud over zichzelf’ = Du Perrons lectuurschrift vermeldde, maar pas in 1939, de lectuur van Freuds Selbstdarstellung.
‘dat heel best tot een boek zou kunnen worden’ = Het werd een boek: De man van Lebak.
| |
988
‘een uitstekend motto’ = Het motto voor het tweede boek van Oude en nieuwe christenen luidt: ‘Je sens que ma vie est toujours gouvernée par une foi que je n'ai plus. La foi a cela de particulier que, disparue, elle agit encore.’
‘Je stuk over Coolen was alleraardigst’ = Zie EdP., V.W. 6, p. 213.
de Semprun y Gurrea = Van december 1936 tot februari 1939 was de jurist en historicus dr. José Maria de Semprun y Gurrea zaakgelastigde van de Spaanse republiek te Den Haag. N.a.v. zijn vertrek schreef Ter Braak op 25 februari 1939 in Het Vaderland: ‘De erkenning de jure van Franco door de Nederlandse regering, zal, zoals men in het avondblad van gisteren heeft kunnen lezen, het spoedig vertrek tengevolge hebben van dr. José Maria de Semprun y Gurrea. Op de noodzakelijkheid van die erkenning, nog voor Frankrijk en Engeland, wordt door de minister van buitenlandse zaken de nadruk gelegd; dat de ‘figuur’ in het land van Grotius weinig fraai is, lijkt mij met dat al moeilijk te betwisten.’ Ter Braak schreef De Semprun te hebben leren kennen ‘als een hoffelijk en hartelijk gastheer, maar bovendien als een kenner van het cultuurprobleem van zijn land, dat minstens even gecompliceerd is als het politieke.’ De Semprun leek Ter Braak minder een politicus dan een cultuurmens, ‘dat bleek duidelijk genoeg uit de gesprekken, die hij (onvermoeibaar en boeiend prater) kon voeren, en die als vanzelf afdwaalden naar de Spaanse cultuur in haar samenhang met de Europese’. De sympathie was wederkerig. De Semprun vestigde zich na zijn vertrek uit Nederland in Frankrijk, waar ik hem in 1946 ontmoette, bij welke gelegenheid hij met warmte sprak over Ter Braaks hoffelijkheid, en met bewondering over zijn grote cultuur en scherpzinnigheid.
| |
| |
De Semprun publiceerde Beslissend moment in de situatie van Spanje in De nieuwe stem, februari 1960.
Volgens hem wint de regering het, mede dank zij het uitstekende vliegeskader van Malraux' = In werkelijkheid was er in februari 1937 niet veel meer over van Malraux' eskader. Janet Flanner schreef in The New Yorker van 6 en 13 november 1954: ‘He [Malraux] started out by founding an international air squadron called the Escadre España (later, it was renamed by its men the Escadre Malraux, after he was injured in a crash), which was stationed on its own airfield outside Madrid... Malraux was the titular chief of the squadron; the technical chiefs were two pilots who were reserve officers in the French Air Force. Malraux flew on sixty-five missions and, though he had no pilot's license, occasionally piloted anyhow... He crashed only twice... The first important engagement for Malraux and the Squadron was an August [1936] attack on Franco's forces at Medellin, when they flew low enough to use their pistols. They also fought at Toledo, Madrid and Guadalajara, among other places. By November, the Escadre was on its last wings, after a gallant private battle with Nazi Heinkels near Teruel, where there was a new hidden airfield’. Een maand nadat Ter Braak zijn brief schreef, in maart 1937, was Malraux in de V.S., om er geld in te zamelen voor medische hulp aan de Spaanse republiek. In Hollywood ‘he was asked at one party why in the world he, one of France's famous novelists, had risked his life in Spain, and answered, in English, ‘Because I do not like myself’ - a truly revolutionary idea in Hollywood circles. At a Sunday breakfast at the University of California Faculty Club, where Malraux talked on art, he laid the groundwork for one of his typical mnemonic feats. Notes were taken on what he said, and pages of them turned out to be germinal ideas on art that appeared verbatim and entire ten years later, in his three-volume La psychologie de l'art.’
[...] = Vier woorden weggelaten.
‘Eenheid door Democratie, waarvan je beslist lid moet worden, is overigens precies een democratisch geperverteerde N.S.B.’ = Prof. dr. ir. W. Schermerhorn en Prof. dr. P.C.A. Geyl richtten in 1935 de beweging Eenheid door Democratie (zie ook noot 982) op, die de strijd aanbond tegen het fascisme en andere vormen van dictatuur. E.d.D. beschikte over een weekblad van dezelfde naam, waarvan de oplage in 1936 23000 ex. bereikte. E.d.D. heeft altijd wantrouwend tegenover Waakzaamheid gestaan, niet alleen om de ‘hoogmoed’, zoals Ter Braak in zijn brief schrijft, van dit comité van intellectuelen, maar ook om dat E.d.D. Waakzaamheid er wel van verdacht een communistische mantel-organisatie te zijn. (Net zo min als E.d.D. vertrouwden overigens de communisten Waakzaamheid).
Over de moeilijkheden tussen E.d.D. en Waakzaamheid schreef Men- | |
| |
no ter Braak in de Groene Amsterdammer van 4 december 1937 o.m.: ‘Sedert de vreedzame Bartholomeusnacht van de N.S.B. is het... noodzakelijk geworden het probleem van de strijd tegen het fascisme en het nationaal-socialisme anders te stellen: maar aangezien de wetten der traagheid ook op dit gebied (juist op dit gebied) een belangrijke invloed uitoefenen kost het zeer vele bestrijders van fascisme en nationaal-socialisme moeite om zich af te wennen op het verdwenen hoofd van Jut te blijven slaan; dat gebaar was immers zo eenvoudig, en had bovendien bij een deel van het altijd tot lachen geneigde publiek ook veel sukses. Men blijft uitgaan van de gemakkelijke, au fond zeer oppervlakkige en in wezen foutieve absolute tegenstelling tussen democratie en nationaal-socialisme, die in de verkiezingsstrijd het voordeel had van overzichtelijkheid voor de kiezerspsyche, maar aan de zijde der democraten tegelijk een zekere onmiskenbare onkritische zelfgenoegzaamheid teweegbrengt; want het gevaar, dat in Nederland van het nationaal-socialisme dreigt is zeker niet in de eerste plaats het gevaar van de dictatuur, nu aan de politieke ambities van de heer Mussert voorlopig de bodem is ingeslagen; het grote gevaar is het opkomen en massgebend worden van simplistische denkwijzen of met andere woorden, het afleggen van persoonlijke, kritische verantwoordelijkheid om er een frase voor in de plaats te stellen... Dat zich in Nederland grote groepen tegen fraseologische verering hebben verzet door zich in de spontaan opgekomen beweging Eenheid door Democratie te verenigen, wil dus nog allerminst zeggen, dat men nu alom kritisch staat tegenover de democratie, integendeel.
Zulke spontane bewegingen danken haar sukses gewoonlijk aan een paar suggestieve leuzen en wanneer de spontaneïteit eenmaal heeft gezegevierd is het zeer de vraag of de opkomende zelfgenoegzaamheid niet sterker zal blijken dan de neiging tot zelfkritiek.
Ten opzichte van de houding, die de beweging Eenheid door Democratie na haar suksesvolle ‘verkiezingsdag’ is gaan aannemen, is een dergelijke sceptische vraag zeker niet misplaatst... En erger: het deinst er niet voor terug de kritische werkzaamheid van een andere organisatie, n.l. het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen, herhaaldelijk verdacht te maken van het verlenen van hand en spandiensten aan Moskou. Omdat de bewijzen uiteraard niet te vinden zijn, neemt men zijn toevlucht tot insinueren en tot vrijblijvend waarschuwen;... Het zou niet de moeite waard zijn, dergelijke volkomen onbewezen en onbewijsbare verdachtmakingen zelfs maar door een woord van weerlegging waardig te keuren, wanneer deze soort bebestrijding niet symptomatisch was voor een bepaalde soort democratische zelfgenoegzaamheid, die voor zichzelf het monopolie van de ware, de ‘maximale’ democratie opeist en in anders georiënteerde stromingen niet dan (tout comme chez Hitler) de hand van de bolsjewistische dui- | |
| |
vel kan zien... Zo schijnt het de redactie van het orgaan Eenheid door Democratie van nul en gener waarde, dat de leiding van het Comité in handen is van mensen, die met het communisme niets uitstaande hebben, afgezien van de historicus Jan Romein, die marxistisch denkt, maar geen lid is van enige politieke partij.’
Behalve Menno ter Braak en Jan Romein waren de overige bestuursleden: prof. dr. H.J. Pos (voorzitter), dr. D. Loenen (secretaris), mr. J. Baert (penningmeester), ds. J.J. Buskes, drs. A.W. Kersbergen, dr. K.F. Proost en mevr. A.E.J. de Vries-Bruins. (Zie over Eenheid door Democratie ook MtB., V.W. 3, p. 588, en noot 982).
De ‘vreedzame Bartholomeusnacht’ noemde Ter Braak in zijn stuk, Verkeerde democratie, de verkiezingsnederlaag van de N.S.B. van 26 mei 1937 (zie noot 1012).
| |
989
‘Hier komt Bep zelf om jullie weer wat te vervelen’ = Achter deze woorden van Du Perron schreef mevr. E. du Perron-de Roos: ‘Nee, ik kom ervan terug: het was de kreet eener moeder - maar ik heb zelf al aan de winkel waar ik het over hebben wou, geschreven. Eddy vergeet het m.i. interessantste feit dat we deze week gehoord hebben, te vertellen: het bruinboek is hier, vanaf het begin, verboden. Nu onthult zich waarom niemand hier ooit van concentratiekampen gehoord heeft. (Over ‘rode gruwelen’ natuurlijk altijd copie te over.)’ Verder schreef mevr. Du Perron nog: Hier is een citaat uit Lévy-Bruhl voor als je nog eens over Benda schrijft: ‘... le malheur disqualifie. Celui qui en est atteint est du même coup déchu moralement.’ Bij de primitieven, zegt een ander: ‘C'est la souffrance et ce sont les accidents de toute espèce auxquels l'humanité est sujette que l'on considère comme une souillure.’
| |
990
‘Het spijt me nu heel erg, dat de quaestie van die brief over D.D. je zoo ongerust heeft gemaakt’ = Zie Du Perrons brieven 996 en 1000. Na dit incident zou Ter Braak nog merken dat er op hem werd gelet, al valt niet meer na te gaan welke geheime krachten zo'n belangstelling voor hem hadden. Zeker is dat, na dit incident-Douwes Dekker, brieven van Ter Braak aan de destijds invloedrijke anti-nazistische politieke publicist en redacteur van Das Neue Tagebuch, Leopold Schwarzschild te Parijs, zijn zoek geraakt. En in 1939 leerde Ter Braak ‘een Duitser uit Leipzig, zekeren Hauswald’ kennen (Ter Braak aan Greshoff, 1 augustus 1939), die eens, na een verblijf in Nederland, in Duitsland werd verhoord, waarbij de politie hem meedeelde ervan op de hoogte te zijn dat hij, Hans Hauswald, een bezoek had gebracht aan Ter Braak aan de Kraaienlaan te Den Haag.
Overigens blijkt uit de aanhef van Ter Braaks brief, dat Du Perron hem, tussen 8 en 23 februari 1937, nog een brief moet hebben geschreven. Deze brief is evenwel niet gevonden.
| |
| |
Loenen = D. Loenen (1890-1966) was secretaris van het Comité van Waakzaamheid van 1936-1939. Aan drs. G.R. van der Ham (zie noot 956) vertelde hij dat hij in die kwaliteit in die jaren bezoek had gebracht aan prof. dr. G. van der Leeuw (zie MtB., V.W. 4, p. 897 en 386), de latere minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (1945-1946), die evenwel had verklaard: ‘Geef mij maar liever Franco.’
Over Loenens vertaling van het gesprek tussen de afgevaardigden van Athene met de regeerders van het eiland Melos in 416 v. Chr., uit Thucydides, schreef Ter Braak in Het Vaderland van 29 september 1939 o.m.: ‘Men heeft hier een treffend voorbeeld van dezelfde redeneringen, die ook nu in de politiek opgeld doen; alleen treft het ons, dat de begeerte van de grote staat, die de kleine wil overheersen en zo nodig vernietigen, in minder hypocriete termen wordt uitgesproken, dan tegenwoordig het geval is. De Grieken waren dan ook minder hypocriet dan wij: getuige in de eerste plaats Aristophanes...’
‘de brochure van Snethlage’ = Waarschijnlijk dr. J.L. Snethlage, de auteur van o.m. De politiek (Den Haag, 1961).
‘die ‘generaal’’ = Pop door Du Perron aan Ter Braak gezonden en zo genoemd als een toespeling op de ‘generaal’ uit Hampton Court.
| |
991
‘Maar je stuk (dat overigens best was) is onrechtvaardig tegenover Tine...’ = Op 18 februari 1937 verscheen in Het Vaderland een stuk van M.t.B.: ‘Nieuwe publicaties over Multatuli's leven’ n.a.v. dr. Julius Pée's ‘Multatuli en de zijnen.’ In dit stuk komt de volgende passage voor, waarop Du Perron moet hebben gedoeld:
‘Door de stukken zelf te laten spreken bereikt Pée meer dan hij door een eigen betoog zou hebben bereikt; hij rechtvaardigt Multatuli door dat hij hem aan het woord laat in zijn menselijke brieven aan zijn uitgever Funke, die ons tot dusverre onbekend gebleven waren, daar mevr. Douwes Dekker-Hamminck Schepel ze om verschillende redenen uit haar bekende editie der brieven heeft weggelaten. Ze zijn een gewichtige bron voor de kennis van Multatuli's karakter, maar vooral voor de kennis van Multatuli's verhouding tot zijn eerste vrouw, Tine, en tot zijn kinderen, Eduard (“Edu”) en Everdine (“Nonnie”). Nu deze kinderen resp. in 1930 en 1933 zijn overleden, is er geen enkele reden meer om de publicatie te supprimeren, te meer daar noch de zoon, noch de dochter zich gegeneerd hebben om de persoonlijkheid van hun vader in woord en geschrift te bekladden. Men kan het moeilijk anders noemen, als men de thans door Pée gepubliceerde correspondentie met Funke gelezen heeft; wat er ook aan Multatuli als echtgenoot en vader moge hebben ontbroken (en dat zal, volgens het oordeel der z.g. “normalen”, zeker niet weinig zijn), hij heeft zeker Tine en haar kinderen niet “laten zitten”, op de manier die van de zijde van Edu en Nonnie is gesuggereerd. Ook de brieven van Tine aan Potgieter, die haar tijdens
| |
| |
haar verblijf in Italië met geld ondersteund heeft (en die Pée nu eveneens in zijn boek afdrukt volgens het handschrift in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek), pleiten tegen die voorstelling van zaken. “Sprekende bedelbrieven” noemt Pée ze; het zijn inderdaad tragische documenten van een soort gecamoufleerde (soms nauwelijks gecamoufleerde) aalmoezen-politiek, maar zij bewijzen ook, dat Tine zelf, hoewel zij van haar man niet veel meer begreep dan dat hij het traditionele “miskende genie” was, in hem bleef geloven. Het is vooral deze correspondentie, die onthullend is voor de afstand tussen Douwes Dekker en de “heldin” van zijn “Havelaar”; als er dan ergens van schuld sprake zou moeten zijn, dan zou men Multatuli moeten verwijten, dat hij deze vrouw op een onverantwoordelijke manier idealiseerde tot wat zij zeker niet was. Er is, gegeven eenmaal dit huwelijk, gegeven de Lebak- affaire en haar voor dit gezin katastrophale financieele gevolgen, verder alleen vast te stellen, dat deze verwijdering wel moest volgen; deze twee karakters konden slechts in misverstand of verkeerde bewondering langs elkaar heen gaan.’
‘als je denkt aan Ludwig en Maurois’ = Emil Ludwig (1881-1948) en André Maurois bereikten een zeer grote lezerskring met hun biografieën. Ter Braak wist trouwens de biograaf Maurois (*1885) zeer wel te waarderen. Op 24 juni 1938 schreef hij in Het Vaderland, n.a.v. Maurois' verkiezing tot lid van de Académie Française, o.m.: ‘De talenten van Maurois komen op hun voordeligst uit in zijn historische biographieën. Hij heeft zich in dit veel omstreden genre ontwikkeld tot een ware virtuoos, die bovendien over een benijdenswaardige historische vakkennis beschikt; dat de historici van het vak dus dikwijls jaloers zijn op zijn soepele, pakkende manier van vertellen, is geen wonder. Ere wie ere toekomt: de biograaf Maurois is een van de leesbaarste schrijvers van zijn tijd’. Maurois overleed in 1967.
‘in het Cheribonsche’ = Omgeving van de stad Tjerebon (destijds geschreven: Cheribon), aan de Javazee, ten noordoosten van Bandung. ‘Dora en haar man’ = Dora van der Groen-Pichel.
Mevrouw Van Nahuys = Alice von Eugen-van Nahuys (1894-1967), was lid van de directie van de uitgeverij Querido.
mijnheer Querido = Emanuel Querido (1871-1943) begon in 1915 te Amsterdam de uitgeverij Querido.
| |
993
‘Ik maakte deze teekeningetjes voor den conservator ook’ = Du Perron schetste in zijn brief de twee portretten die hij had gezien: twee zittende portretten van Multatuli, met de rechterhand rustend op een tafel. Waar hij volgens Du Perron op Thorbecke leek, zat hij rechtop; op het andere portret zat hij iets meer onderuit, de kin wat dichter bij de borst.
| |
| |
| |
994
‘De oude Verwey, die nu dood is’ = Naar aanleiding van het overlijden van Albert Verwey (1865-1937), schreef Ter Braak in Het Vaderland van 9 maart 1937 o.m.: ‘Was Verwey de vertegenwoordiger van het historisch geworden Tachtig, hij was onder de Tachtigers tevens de enige, die nog midden in de tijd stond; hij was voor ons meer en meer de vertegenwoordiger van die literaire beweging geworden, waarover reeds zoveel woordenwisseling is geweest; als dichter was hij zeker niet de hevigst-geïnspireerde, maar even zeker de monumentaalste onder de Tachtigers, als theoreticus was hij de enige, die het Dichterschap vermocht te rechtvaardigen langs de weg der logische bezinning, als hoogleraar, tenslotte, bleek hij de man bij uitnemendheid, om een dichterleven te bekronen met een wetenschappelijk en pedagogisch voorgangerschap. Maar er is meer, dat ons aan Verwey bindt, en dat het bericht van zijn dood tot een persoonlijke emotie maakt; dat is wel in de eerste plaats zijn menselijke zuiverheid, die juist in deze laatste jaren van volksmythologie en nationaliteitswaanzin zo schitterend uitkwam. Nog zeer onlangs heeft Verwey het in een rede te Leiden duidelijk gezegd: wij zijn het land van Grotius, wij wijzen de ideologie van het nationalisme à tort et à travers af! Men kan het met de motivering van Verwey niet of gedeeltelijk eens zijn: geen verschil van mening kan er m.i. bestaan over de waardigheid van deze geest, wiens protest nog duidelijker spreekt in een van zijn laatste gedichten, De dichter en het Derde Rijk: ‘Volken waar een dichter niet kan leven, / Staten waar een dichter niet wil sterven, / zijn vervallen tot puin van de aarde, / Tot het molm dat laatren mogen keren / Eer de wind van zee verstikte kiemen / Weer doe spruiten en de dampkring zuivre’. Zo is het laatste jaar van Verweys leven een jaar geweest, dat hem als een zeer bijzondere persoonlijkheid deed kennen; velen zullen
met mij het gevoel hebben, dat alleen reeds deze regels Verweys verheerlijking van het dichterschap volkomen hebben gerechtvaardigd. Want wanneer men het dichterschap beschouwt als een sublimering van de menselijke geest, zonder daarom die ondergrond van menselijkheid te verliezen, dan heeft men recht op een ‘Vierde Rijk’, dat de brute geweldsideologie van het Derde te boven gaat. Stefan George heeft geweigerd die ideologie te steunen, en hij is in eenzaamheid gestorven; Verwey, levend in een land, waar tot nog toe de laars niet hoger geacht wordt dan het argument, mogen wij godlof nog herdenken, zoals wij dat op dit ogenblik gaarne willen doen: als een eerlijk dichter, die zijn dichterschap in de ‘ure des gevaars’ niet in dienst stelde van een zg. ‘pure’ aesthetiek, maar het gebruikte als bezield instrument van zijn verontwaardiging en zijn hoop op beter tijden.’
‘een anoniem stuk over Multatuli’ = Naar aanleiding van het feit dat het op 19 februari 1937 een halve eeuw geleden zou zijn dat Multatuli stierf, verscheen in de NRC van 18 februari 1937 een ongesigneerd
| |
| |
stuk over Multatuli, waarin de klachten werden gehoord dat Multatuli het niet kon laten ‘onnodig goddeloos’ te zijn en daardoor velen te kwetsen en dat hij leed aan de ‘ziekelijke zelfoverschatting van een zenuwlijder.’
Van Vloten = J. van Vloten (1818-1883), schoonvader van Albert Verwey, Frederik van Eeden en Willem Witsen, was de schrijver van Onkruid onder de tarwe.
| |
995
‘natuur-nja mooi, m'nir!’ = Verindonesischt Nederlands: ‘de natuur is mooi, mijnheer!’
‘de tegenwoordige G.G.’ = Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië in 1937 was jhr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (*1888).
mr. H. Samkalden = Hugo Samkalden (*1905) schreef een sociologische analyse van de ontwikkeling van de Volksraad in het kader van de Europese samenleving in Ned.-Indië, getiteld Publieke mening, pers en staat (dissertatie). In Criterium, jrg. 1946, p. 593, werden gepubliceerd de nagelaten aforismen van H. Samkalden, die 15 januari 1943 in het concentratiekamp Mauthausen was omgekomen.
dr. L.F. Jansen = Op 23 november 1938 zou Du Perron aan de in de tweede wereldoorlog omgekomen L.F. Jansen schrijven: ‘Het is moeilijk met je discussieëren, zoo op papier, omdat je mijn termen blijkbaar misverstaat. Zoo heb je 't over ‘razen’ als ik van de bekwerken, stank etc. van die Hitlerploerten spreek. Neen, beste, dat is geen razen, dat zou ik, hòe koel ook constateerend en formuleerend, niet anders kunnen zeggen. Een koeiebil is een koeiebil. Een paardenhoef is geen paardenvoet. Een bekwerk geen gelaat, stank geen geur, etc. Verder zeg je dat ik het woord ideologen introduceer. In jouw voorlaatste brief... heb je 't over ‘de ideologie van de Hitlerheilstaat.’ Iemand met een ideologie is een ideoloog (niet een idealist). Het woord is van Napoleon, meen ik, niet van mij. Je hebt het over den taak van den ‘clerc’. Ik heb je al eerder gezegd dat je me de keel uithangt als je daarover begint; ik zou je bijvallen als je zelf een ‘clerc’ probeerde te zijn, maar dat is niet te rijmen met je radio-activiteit. Bovendien, dit ‘clerc’-standpunt komt van Benda. Doe mij het genoegen zijn laatste boek te lezen, Un régulier dans le siècle, dat één excuus is omdat hij als ‘clerc’ tòch militant moest zijn. Maar, zegt hij erbij, ik vecht voor de eenige waarden van ‘clerc’... Die zijn nu in gevaar! Hij is minder naïef dan jij, die telkens schijnt te suggereren dat men onder een regiem als dat van Hitler, of Mussert, of hoe de smakker heeten mag, ‘clerc’ zou kunnen zijn.’
mr. Verboeket = K. Verboeket (*1902) was in de jaren 1937-1939 werkzaam op de Algemene Secretarie te Buitenzorg (Bogor). Hij leer- Du Perron daar kennen door mr. H. Samkalden. Mr. Verboeket woont thans in Napier, Nieuw-Zeeland.
| |
| |
Zentgraaff = H.C. Zentgraaff (1874-1940).
Ritman = J.H. Ritman (*1893) was van 1928 tot 1940 hoofdredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad. Hij repatrieerde in 1956. In het exemplaar van Het land van herkomst dat hij Ritman gaf, schreef Du Perron: ‘In de hoop dat dit land zijn ‘laatste liberalen’ niet zal smoren.’
Kartini = Raden Adjeng Kartini (1879-1904), van wie Du Perron in 1937 Door duisternis tot licht las.
mr. C.Th. van Deventer = C.Th. van Deventer (1857-1915) schreef in De Gids van augustus 1899 zijn artikel Een Eereschuld, dat de stoot gaf tot de zg. ‘ethische politiek’ in het koloniale bestuur. Mr. Van Deventer wees op de noodzaak van het verhogen van de economische welvaart van de Indonesiërs en pleitte voor meer onderwijs in Ned.-Indië.
| |
996
‘Ond. Proempang’ = Onderneming Proempang.
Justus van Maurik = Justus van Maurik (1846-1904), schrijver van toneelstukken en destijds veel gelezen humoristische vertellingen over het Amsterdamse volksleven.
| |
997
‘Gans, de broer van onze Gans’ = L. Gans (*1900).
| |
998
D.v. Twist = A.J. Duymaer van Twist (1809-1887) was gouverneur-generaal van Ned.-Indië van 1850-1856.
| |
999
‘het boek van Besselaar, door jou besproken’ = Reis naar de volwassenheid, door Herman Besselaar. Zie MtB., V.W. 6, p. 249.
‘mijn uitzicht op de Salak’ = Enkele kilometers ten zuidwesten van Bogor, dat Buitenzorg heette in de Ned.-Indische tijd, ligt de 2200 m. hoge vulkaan Salak, die vrij steil uit het land oprijst en daardoor hoger en indrukwekkender lijkt dan de meeste West-Javaanse vulkanen van ongeveer dezelfde hoogte.
‘een stuk over polemiek n.a.v. Alex. Cohen’ = Ter Braak schreef over Alexander Cohen in Het Vaderland van 21 maart 1937, zie MtB., V.W. 6, p. 357.
Guido D.D. = G.M.G. Douwes Dekker, broer van E.F.E. Douwes Dekker.
| |
1000
‘De Gouverneur van West-Java heeft DD. zijn onderwijsbevoegdheid afgenomen’ = Gouverneur van West-Java was, sinds mei 1936, L.G.C.A. van der Hoek. Tot beter begrip van deze en andere brieven van Dn Perron over de toestanden in Nederlands-Indië, moge hier geciteerd worden wat eén van de beste kenners van dat land, D.M.G. Koch, later over de jaren dertig zou schrijven in zijn Verantwoording (Den Haag, 1956):
‘Het algemene koloniale bewind was in de dertiger jaren door en door
| |
| |
reactionair. De ministers Colijn en Welter zetten de klok terug, en in Nederlands-Indië regeerde jhr. mr. B.C. de Jonge, die van het wezen der verhoudingen, waarin hij door zijn niet verwachte benoeming tot gouverneur-generaal geworpen was, niets begreep. En na hem kwam jhr. mr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, die zich te zeer afhankelijk voelde van de inzichten van onder het regiem-De Jonge benoemde regeringsadviseurs. Nooit tevoren was de bevolking in dezelfde mate slachtoffer geweest van de druk van de koloniale exploitatie en het koloniaal bewind, dat enkel het Nederlands belang als richtsnoer kende. In de kampongs, in het binnenland, heerste onbeschrijfelijke armoede: de heer Welter, voorzitter van de Indische Ondernemersraad te Den Haag, ging zich te buiten aan de smakeloosheid een loflied te zingen op Kromo [= de eenvoudige Javaan], voor wie een standbeeld opgericht zou moeten worden, omdat hij door zijn gelaten ontbering - dat wilde zeggen: door zonder verzet, hongerlonen te aanvaarden - cultures voor ondergang behoedde.’
| |
1001
Dominicus = Dr. F.C. Dominicus was destijds leraar in Den Haag. Hij publiceerde in De Telegraaf.
‘Je zult mijn artikel in Het Vad. over hem’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 357. Degrelle = Op 11 April 1937 vonden in België tussentijdse Kamerverkiezingen plaats, waarbij minister-president Paul van Zeeland zich candidaat had laten stellen tegenover Léon Degrelle, leider van de fascistische Rex-beweging. Zowel de katholieken als de socialisten besloten Van Zeeland te steunen. De premier verkreeg daarop 75,89% van de stemmen, Degrelle 19,05%. Bij de verkiezingen in 1936 had deze laatste 19,9% van de stemmen op zich weten te verenigen.
| |
1003
Karel Wijbrands alias Diederik Baltzerdt = Karel Wybrands (1863-1929) was directeur-hoofdredacteur van Het nieuws van den dag voor Nederlands-Indië.
‘Op je lijst van franse polemisten vergat je Léon Bloy, het grootste scheldgenie na Tailhade’ = Over Du Perrons waardering van Laurent Tailhade (1854-1919) schreef Jan van Nijlen in zijn Herinneringen aan E. du Perron: ‘Een groot aantal van zijn [Du Perrons] hekeldichten waren, wat de toon betreft enigszins geïnspireerd door Laurent Tailhade, auteur van de Poèmes aristophanesques, en bekend pamflettist. Deze auteur, wiens werk aan het eind der vorige eeuw een zekere vogue kende vanwege zijn brutale scheldverzen, is tegenwoordig niet zo erg meer te genieten. Du Perron voelde nogal veel voor hem en ik kon mij met deze bewondering niet verenigen. Ik moest toegeven dat die dichter wel erg knap was, maar ik wantrouwde een beetje een auteur, die zoveel vreemde woorden gebruikte, dat men op zijn minst twee of drie woordenboeken nodig had om de zin van eén versregel te begrijpen.
| |
| |
Ik weet niet of Du Perron in later jaren nog zo dol was op Tailhade; in elk geval heeft hij de Poèmes aristophanesques uit zijn bibliotheek verbannen. Bij wijze van humoristische wraakneming op mijn afwijzing van die dichter, heeft hij mij het boek cadeau gegeven.’
Léon Bloy (1846-1917), katholiek schrijver, en niets en niemand ontziend polemicus. Zelfs de Allerhoogste zou kunnen getuigen dat Hij niet gespaard bleef voor Bloys polemische uitvallen. Zie ook EdP., V.W. 6, p. 125.
| |
1004
‘den heer de Hartog’ = C. de Hart (1880-1956).
| |
1006
‘eèn drie-deelig artikel’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 332.
| |
1007
‘Ik stuur jou speciaal deze pop’ = Zinspeling op de foto van het Boeddhabeeld dat afgedrukt stond op de prentbriefkaart waarop Du Perron schreef. Poststempel: 8-V-37-13.
| |
1008
‘Ik zag nog niets dan vijftigers’ = Tot de Indonesiërs die Du Perron in Djokja leerde kennen, behoorde Soewardi Soerianingrat (zie ook noot 983), die later als Ki Hadjar Dewantoro naam zou maken als onderwijshervormer (oprichter van de Taman Siswa-scholen) en die in de eerste jaren van de Indonesische republiek enige tijd minister van onderwijs was.
| |
1009
‘Bewonder dit plaatje’ = Du Perron schreef op een ansichtkaart met de afbeelding van drie Balinese ‘danseresjes’. Poststempel: 19-V-37-8.
| |
1010
De Wieken van de Molen = Proza-bundel van Jan Greshoff.
‘de heer Mussert wint’ = ‘Mussert Wint’ was een verkiezingsleuze van de N.S.B.
‘kreeg vanmorgen 2 bespr. van je’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 377 en 383.
| |
1011
Daumier = Honoré Daumier (1808-1879), Frans schilder, lithograaf en beeldhouwer, vooral bekend als satirisch genie.
| |
1012
‘mijn nieuwe boek’ = Van oude en nieuwe christenen.
‘Inmiddels is de heer Mussert voorloopig knock out geslagen’ = Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 26 mei 1937 werden 171.137 (4,21%) van de stemmen op de N.S.B. uitgebracht, een duidelijke achteruitgang bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 1935 toen de N.S.B. 294.598 stemmen behaalde (7,94%). Zie ook noot 988. ‘Heb je overigens mijn in haast geschreven laatste brief ontvangen over het bewuste stuk uit het Multatuli-museum?’ = Dit briefje is verloren gegaan.
| |
| |
| |
1013
‘t boek over Java... van oud-minister Treub’ = Nederland in de Oost, reisindrukken door M.W.F. Treub (1858-1931).
‘je stuk over Bloem-Engelman’ = Bespreking van De Nederlaag van J.C. Bloem en Het bezegeld hart van Jan Engelman, zie MtB., V.W. 6, p. 395.
‘je brochure’ = Het nationaal-socialisme als rancuneleer.
| |
1014
Saks = J. Saks was de schuilnaam van P. Wiedijk (*1867). Saks schreef o.m. Socialistische opstellen (1918-1923) en Busken Huet en Potgieter (1927). Zie over J. Saks de dissertatie van F. de Jong, 1954.
| |
1016
‘jouw gezwoeg om Edu af te breken’ = N.a.v. het artikel van Ter Braak over dr Julius Pée's ‘Multatuli en de zijnen’ in Het Vaderland van 18 Febr. 1937, richtte mevr. E. Douwes Dekker jr. (weduwe van Multatuli's zoon Edu) in Het Vaderland van 21 April 1937 een open brief tot dr Julius Pée, waarin zij deze verweet de nagedachtenis van haar man te hebben beklad, en geen gebruik te hebben gemaakt van de gegevens over haar man die zij hem had verstrekt. Tevens keerde zij zich in haar Open Brief tegen de bespreking door Ter Braak van het boek van Pée. In zijn onderschrift bij deze Open Brief tekende Ter Braak o.m. het volgende aan:
‘Hoezeer begrijpelijk het ook moge zijn, dat mevr. Douwes Dekker zich met groote heftigheid richt tegen dr Pée, zij slaat m.i. toch niet den juiste toon aan. Ik heb in het bewuste artikel dr Pée geenszins door dik en dun verdedigd, en vooral niet daar, waar hij Multatuli met alle geweld van schuld wil vrijpleiten; maar ik kan niet meegaan met hen, die meenen, dat het hier indiscreties betreft, die beter verdoezeld of verzwegen kunnen worden. De figuur Multatuli is te zeer eigendom geworden van het publieke leven, dan dat men nog achteraf zou kunnen gaan probeeren, hem daaruit te verdringen; de brieven-publicatie door mevr. Douwes Dekker-Hamminck Schepel (die ik persoonlijk zeer toejuich, die men echter in geen geval meer ongedaan kan maken) heeft Multatuli ook in zijn particuliere leven laten zien, en dat met volkomen afwezigheid van andere overwegingen dan het belang der persoonlijkheid als ondeelbaar geheel. Wanneer dr Pée dit onderzoek voortzet, is dat zijn goed recht; en mevr. Douwes Dekker heeft het recht zijn conclusies te weerleggen. Dat de uitlatingen van “Edu” over zijn vader niet zonder commentaar zouden blijven, kon men verwachten; de historicus zowel als de psycholoog hebben de bevoegdheid daaruit hun gevolgtrekkingen te maken. Dr Pée zou er stellig beter aan hebben gedaan bij zijn onderzoek termen als “monster” te vermijden, en in dit opzicht kan ik het protest van mevr. Douwes Dekker dan ook geheel navoelen; dat kan echter geen reden zijn om aan zijn publicaties alle waarde te ontzeggen. Wanneer men in een brief van “Edu” leest, dat
| |
| |
zijn vader “gewoonlijk met recht wordt uitgelachen door degenen die wat gestudeerd hebben en die wel wat weten”, en dat “de opdracht van het boek Max Havelaar aan mijne moeder een ware infamie (is)”, dan kan het niet anders, of de bewonderaar van Multatuli gaat zich verzetten; wanneer de zoon in het openbaar zegt, dat zijn vader “een ploert” is geweest (volgens het getuigenis van den heer J.G. Götze), dan kan een scherpe reactie niet uitblijven.’
Op 1 Mei 1937 verscheen in Het Vaderland een Open Brief aan Menno ter Braak van dr Julius Pée, waarin deze ontkende ooit gegevens over haar man van mevr. E. Douwes Dekker jr. te hebben ontvangen. Ook deze Open Brief verscheen met een kort naschrift van Ter Braak. Op 31 Mei 1937 deed Ter Braak in Het Vaderland mededeling van het feit dat hij afschrift heeft kunnen nemen van de ruim twintig brieven omvattende correspondentie van Multatuli en de kunsthandelaar en uitgever J. van der Hoeven, en dat deze correspondentie in Groot Nederland zal worden gepubliceerd. Intussen wilde Ter Braak vast de lezers van Het Vaderland inlichten: ‘Nogmaals stel ik voorop, dat ik de “schuldvraag” anders zie dan dr Pée, en dat de brieven aan Van der Hoeven mij niet zullen dienen om de “schuldeloosheid” van Multatuli te betoogen. Integendeel: dit kleine drama in brieven is werkelijk een drama, omdat eruit blijkt, dat tussen vader en zoon een verbittering was ontstaan, wier oorsprong veel verder terug ligt. De verwachtingen, die de auteur van den “Havelaar” van den “Kleine Max” heeft gekoesterd, de onregelmatige opvoeding, het verblijf van Tine met de kinderen in Italië, waardoor bij “Edu” iets als een Oedipuscomplex werd aangekweekt, en stellig ook de haat van den vader, die in zijn zoon eigen zwakheden in “spotvorm” weer ziet te voorschijn komen: dat alles telt mee, en behoort tot het gebied van het fatum.’ Voor Ter Braak betekende de briefwisseling tussen Multatuli en Van der Hoeven-die melding maakt van financiëele onregelmatigheden ten koste van zijn werkgever, Van der Hoeven, door E. Douwes Dekker jr. - een bevestiging van zijn vermoeden dat dr Julius Pée ‘zich in zijn hypothese over het karakter van den zoon niet vergist heeft, en dat mevr. Douwes Dekker, bij haar begrijpelijke en
te respecteeren poging om Multatuli te discrediteren, door haar verontwaardiging te weinig aandacht schonk aan de periode, die aan de maatschappelijke rehabilitatie van “Edu” is voorafgegaan.’
Als reactie op deze publicatie van Ter Braak, verscheen op 5 Juni 1937 een ingezonden brief van mr. J.J. Montijn, op wie vermoedelijk Du Perron doelde toen hij schreef: ‘nu mevr. Edu met advocaten komt.’ Mr. Montijn verklaarde ‘Edu’ goed te hebben gekend, en wel als ‘een waardig lid van de maatschappij’ en ‘every inch a gentleman’. Zo'n man, meende mr. Montijn, kan niet dezelfde geweest zijn als het jongmens, waarvan sprake is in de door Ter Braak geopenbaarde correspon- | |
| |
dentie. Ter Braak's antwoord aan mr. Montijn eindigde als volgt: ‘In plaats van de ‘onmogelijkheid’ van een evolutie van dezen ‘jongen man’ tot ‘een waardig lid van de maatschappij’ te constateeren, zoals mr. Montijn doet, moet men dus aannemen, dat ‘Edu’, verlost van de aardsche aanwezigheid van zijn vader, later kans heeft gezien zijn karakter aan te passen bij de maatschappelijke eischen. Wanneer hij er bovendien in geslaagd was, zijn herinneringen te sublimeeren en dus dien vader, met al zijn ‘menschliche, allzumenschliche’ eigenaardigheden en zelfs onhebbelijkheden, los te maken van eigen persoonlijke gekrenktheid en onbevredigde eerzucht, zou zelfs een dr Pée niet bij machte zijn geweest, hem een ‘monster’ te noemen.’
In zijn repliek stelde mr. Montijn dat het geen ‘fair play’ is een dode in staat van beschuldiging te stellen: ‘Wanneer ‘Edu’ dat overwogen had’, schreef Ter Braak terug, ‘zou hij zijn vader, die zich niet meer kon verdedigen, geen ‘ploert’ en geen ‘ellendeling’ hebben genoemd. Publicatie van documenten is echter iets anders dan insinueeren; deze papieren liggen voor ons, ieder lezer kan er zijn conclusies uit trekken; zij maken juist het fair play jegens den doode mogelijk, terwijl de uitlatingen van het onbeheerschte ressentiment de zaken alleen vertroebelen kunnen.
Of de heer Montijn en ik in gelijke omstandigheden hetzelfde zouden hebben gedaan als ‘Edu’? Ik denk van wel; ik ben geen zedenmeester, noch over den vader, noch over den zoon, en ik wil door mijn publicatie juist het drama van de verhouding belichten, niet den moralist uithangen, zooals dr Pée tot mijn leedwezen soms meent te moeten doen. Eén argument kan ik volkomen begrijpen: Het feit, dat de weduwe van ‘Edu’ nog in leven is. Dat is een hoogst pijnlijke omstandigheid, waarmee ik gaarne rekening zou willen houden... als dat kan! Maar nu de zaken zoo zijn àls zij geloopen zijn (geheel onafhankelijk van mij), is het supprimeeren van deze brieven geen bewijs van ridderlijkheid meer. Als ik mij niet vergis, leeft ook ‘Woutertje’, het aangenomen kind van Multatuli, nog, al weet ik van zijn bestaan evenmin iets naders als van het bestaan van mevr. Douwes Dekker-Post van Leggeloo vóór deze quaestie aan de orde kwam. Als men de redeneering van mr. Montijn volhield, zou men met hetzelfde recht kunnen beweren, dat ridderlijkheid jegens deze relatie van Multatuli mij volstrekt verplicht tot de publicatie!
Echter: het argument der ridderlijkheid, waarvoor ik op zichzelf alles kan voelen, lijkt mij hier niet op te gaan. Het gaat hier om niets dan de waarheid, zooals men de waarheid zou zeggen over Shakespeare, over Michel Angelo, over Goethe en Nietzsche.’
Op 7 Augustus 1937, nadat Ter Braak de correspondentie tussen Multatuli en Van der Hoeven in Groot Nederland had gepubliceerd, verscheen in Het Vaderland een ingezonden brief van mr. S. Tromp Mees- | |
| |
ters, die zich niet overtuigd verklaarde door de door Ter Braak uitgegeven brieven; die evenals mr. Montijn er met nadruk op wees dat ‘Edu’ steeds ‘een uiterst eerbiedwaardig en succesvol leven heeft geleid’; en die tenslotte een brochure of boek aankondigde waarin hij de door Pée gegeven voorstelling van zaken zou bestrijden. In zijn antwoord schreef Ter Braak o.m.: ‘Het betoog van mr. Tromp Meesters is een echt advocatenbetoog, maar hij ziet voorbij, dat hij geen zaak behoeft te winnen, zooals ik er geen behoef te verliezen. Ik gaf slechts een correspondentie uit, en verbond er eenige conclusies aan, zonder daarbij Multatuli te idealiseeren, gelijk dr Julius Pée op zekere punten deed. De rol van Eduard is een bijrol, die in deze briefwisseling met Van der Hoeven echter een essentieel element is voor de kennis van Multatuli's karakter.’ Ook verklaarde Ter Braak dat mr. Tromp Meesters ‘zeer zonderling’ omsprong met de feiten, zoals die vermeld waren in de door hem uitgegeven briefwisseling. Mr. Montijn en mr. Tromp Meesters waren de advocaten waarop Du Perron doelde, toen hij schreef: ‘nu mevr. Edu met advocaten komt.’ Zijn toespeling op de Haagsche Post heeft betrekking op het commentaar dat op 22 Augustus 1937 in dat blad verscheen n.a.v. bovengenoemde discussie.
| |
1017
Dr. Verhoeven = Dr. F.R.J. Verhoeven (*1905), historicus, is thans als expert voor archiefzaken van de Unesco werkzaam te Singapore. Dr. Verhoeven was van 1948 tot 1956 directeur van de Sticusa (Stichting voor culturele samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen) te Amsterdam.
Mr. C. Binnerts = Mr. C. Binnerts (1903-1954) was in 1937 directeur van de uitgeverij Wolters te Batavia. Na de tweede wereldoorlog was hij o.m. lid van de waarnemingscommissie voor Korea van de Verenigde Naties. Toen hij op Belle Ile, voor de Bretonse zuidkust, overleed, was hij directeur van het Centraal orgaan voor de Bevordering van de Nederlandse export.
Stachanov = De mijnwerker Aleksei Stachanov slaagde er 30 augustus 1935 in met zijn ploeg 102 ton steenkool te hakken, bij een norm van 7 ton. Het resultaat was de Stachanov-beweging, een actie in de Sovjet-Unie om door rationalisatie van de arbeidsmethoden en door het gelijktijdig bedienen van meer machines, de productie te verhogen. Door een progressief tarief werd er naar gestreefd de Stachanov-arbeid aantrekkelijk te maken.
| |
1018
‘die aan Greshoff en mij’ = In een lange brief van 2 juli 1937 aan Jan Greshoff, een brief die Du Perron vroeg ook aan Ter Braak te laten lezen, schreef Du Perron o.m.: ‘Menno schijnt zeer geïrriteerd door het feit dat Bep en ik onze medewerking aan Schilt hebben opgezegd. Wij hebben ongelijk, vindt hij, en bovendien, wij zijn pretentieus. Ik heb over
| |
| |
deze beweringen nu 3 of 4 dagen nagedacht en vind ze iederen dag een beetje bêter. Ik vraag me af wàt M. van ons verlangt en of hij de krant nu zo geweldig au sérieux is gaan nemen dat hij op grond daarvan tot deze opvattingen komt.’ Hierna volgde een uitvoerige uiteenzetting van de Vaderland-perskaart affaire, met als slot: ‘Ik laat jullie nu aan commentaar en eensdenkendheid over mij over; ik heb nu het gevoel dat ik me volledig heb verklaard. Begrijpen jullie nu nog niets, dan is het inderdaad hoog tijd dat we er alle 3 het zwijgen toe doen.
In Menno's programma was opgenomen dat we wèl erg hartelijk aan elkaar zouden denken, onverminderd hartelijk, ondanks de briefopschorting. Hartelijk aldus, steeds je E.’ Aan deze brief was nog een noot toegevoegd, die luidde: ‘Noot: Menno schreef dat jullie al ongeveer ‘sidderen’ als er een epistel van mij komt. Geef je de moeite dit nog heelemaal, rustig, te lezen. Daarna zal ik jullie niet meer plagen.’
v.H. & W. = Van Holkema en Warendorf, uitgevers van Groot Nederland.
‘vernuftig artikel in de N.R.C. van Vestdijk’ = S. Vestdijk besprak Van oude en nieuwe christenen in de N.R.C. van 4 juli en 6 juli 1937. Zie S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal, II (Den Haag 1966), p. 209.
‘volgens het oude recept’ = Zo bv. Het Ochtendblad van de Avondpost, onder redactie van D. Hans, die op 4 juli 1937, op de voorpagina, Van oude en nieuwe christenen en Van Duinkerkens Verscheurde christenheid besprak: ‘wij hebben toch zelden iemand ontmoet die zo tussen de bomen verdwaalt, zonder het bos te zien, als met Ter Braak dikwijls het geval is. Ziedaar al dadelijk een verschil met de katholiek Anton van Duinkerken: ook deze is een zeer knappe en scherp-kritische geest, ongenadig scherp soms, maar hij heeft een levenslijn, hij heeft aspect. De geestelijke figuur van de heer Ter Braak niet. Deze bestaat eigenlijk helemaal uit fragmenten... De heer ter Braak oefent - als wij het zo eens mogen zeggen - toneelcritiek op het christendom. Hij nadert het als criticus. Zijn recensie is afkeurend. Daar komt het christendom echter wel overheen.’
‘Het fatsoenlijkste artikel was nog van ... Van Duinkerken’ = Van Duinkerken besprak Van oude en nieuwe christenen in De Tijd van 1 Juli 1937. Hij verweet Ter Braak over godsdienst te hebben geschreven ‘zonder godsdienst’, maar hij schreef ook: ‘Zijn boek, dat voor onervaren lezers zeer gevaarlijk is en onder de voorschriften der kerkelijke boekenwet valt, is met dat al een belangrijke bijdrage tot de kennis van onze tijd.’
| |
1020
Deze brief van Menno ter Braak is nooit verzonden: zie brief nr. 1024 van 20 september 1937.
| |
| |
| |
1021
‘Ik heb Jan nu een nieuw voorstel gedaan’ = Op 6 augustus 1937 schreef Du Perron aan Greshoff: ‘Ik stel je daarom voor: zend mij, zoodra het verschijnt, het boek van Saks. Laat mij dit bespreken in G. Ned. Je bent dan van het heele probleem van ‘gast’ of ‘niet-gast’ van Saks af. Ik zal dit boek behandelen in een groot artikel, waarin ik ook Multatuli-Van Lennep en Multatuli-Huet wil behandelen, en waarin ik de heele redeneering van Saks zal weerleggen, ‘akademisch’, zooals dat heet, maar mèt bijvoeging van wat ik van dezen man denk en van het soort waartoe hij behoort.
Ik geloof niet dat je mij, na al het voorgaande, dit weigeren kunt, of er nogmaals condities aan toevoegen. Vertrouw op mij voor het ‘fatsoen’ dat dat artikel hebben moet. Ik zal hem niet ‘uitkafferen’, maar ik beloof me dat hij groen en geel zal zien, het oude serpent. (Al was het maar om wat zijn hyena-werk tusschen ons heeft veroorzaakt.)’
| |
1022
‘mijn stuk over je Christenen’ = Zie EdP., V.W. 6, p. 198.
‘over Bep Vuyk en een Engelsman die Java bereisde’ = In het Bat. Nieuwsblad van 7 Juli 1937 schreef Du Perron over Ĺ”eturn to Malaya van Bruce Lockhart. Voor zijn bespreking van Bep Vuyks Duizend Eilanden, zie EdP., V.W. 6, p. 190.
Verdoorn = Dr. J.A. Verdoorn (*1903) was in 1937 als zendingsarts verbonden aan het ziekenhuis Rido Galih in Sukabumi.
‘Je stuk over Elsschot’ = In aflevering 7, jrg. 1937 van Groot-Nederland verscheen van Ter Braak: Willem Elsschot en de Idee.
| |
1023
‘over Gide’ = In het Bat. Nwsbl. van 1 September 1937 besprak Du Perron Gides Retour de l'U.R.S.S. en Retouches à mon Retour de l'U.R.S.S.
| |
1024
‘mijn verontwaardiging over het stukje van Halbo C. Kool’ = Halbo C. Kool publiceerde in Groot Nederland, jrg. 1937, p. 278: Bij Dirk Coster's vijftigste verjaardag.
‘Als beloning’ = De Stem van september 1937 opende met Op de bres, van Halbo C. Kool.
‘Gomperts in Propria Cures’ = H.A. Gomperts publiceerde, naar aanleiding van Oude en nieuwe christenen, in Propria Cures het essay Uzzeltje, later opgenomen in de bundel Jagen om te leven. ‘Op zijn uitnodiging’, schreef H.A. Gomperts, ‘bezocht ik hem in Den Haag, zeer benieuwd o.a. naar de lichamelijke kenmerken die hij (in Van oude en nieuwe christenen) als herkenningstekens zo superieur had genoemd aan geschreven of gesproken woorden.
Mij het belang herinnerend dat hij aan de oogopslag hechtte, had ik besloten hem ferm aan te zien, maar van een ‘onmiddellijk contact van mens tot mens’ via de oogopslag was juist met hem geen sprake. Hij
| |
| |
keek langs mij heen. Ik was te weinig ortodox Terbrakiaan om hem op die grond te veroordelen en stelde voor mijzelf als diagnose: verlegenheid. Het was een verlegenheid die niet alleen in dit niet-aankijken tot uiting kwam, maar in al zijn bewegingen. Misschien is het beter van schroom of beschroomdheid te spreken, een niet te verbergen kwetsbaarheid, waarmee hij voortdurend in gevecht was gewikkeld.
Zijn verlegenheid was nogal ongewoon, omdat hij tegelijkertijd een vlot prater was, die geen moeite had om een opgewekte stemming om zich heen te verspreiden. Wel leek hij vaak niet helemaal aanwezig in zijn vlot gepraat en snel geamuseerd gegrinnik. Ook hing ermee samen, geloof ik, een zekere onhandigheid in het arrangement van het meubilair. De stoelen waarin wij zaten waren zo ver van elkaar opgesteld, dat het contact daardoor nog meer bemoeilijkt werd dan door ons falend oog-in-oog zijn.
Een en ander bevorderde mijn eigen verlegenheid niet weinig, maar ik had het voordeel dat een niet-schrijver altijd tegenover een nogal persoonlijk schrijver heeft: ik kende het vele dat hij van zichzelf had prijsgegeven en hij wist niets van mij.
In de loop van de tijd is onze wat star begonnen relatie wat vloeiender geworden. Zijn vrees voor alles wat komedie of zwaarwichtigheid kon lijken bevorderde een plezierige omgang, maar sloot het gesprek tegelijkertijd vaak op binnen de grenzen van grapjes en small talk. Ik geloof, dat ik hem herhaaldelijk, zonder het te willen (dacht ik toen), in verlegenheid heb gebracht. B.v. toen ik hem na afloop van een lezing die hij voor studenten had gehouden vroeg waarom hij dat eigenlijk deed. Zijn ietwat Gelders-Achterhoekse tongval onderging ik als een mooier, completer soort Nederlands dan ik gewend was, maar een opmerking die ik erover maakte moest hij even verwerken.
Het ijs werd vooral gebroken door zijn brieven, waarin hij zondermoeite zichzelf was en verder doordat hij het ritueel van de omgang volgens bepaalde principes behandelde. Na enige weken stelde hij vast dat het moment was aangebroken om elkaar te tutoyeren en weer later berichtte hij mij, dat onze vriendschap een stadium bereikt had, waarin het passend was de voornamen te gebruiken. De geleidelijkheid en de exactheid van dit procédé lijkt misschien wat programmatisch, maar ik meen en meende toen ook, dat de symbolische omweg die hij verkoos zijn gevoel beter tot zijn recht liet komen dan een spontane uiting gedaan zou hebben, die voor zijn smaak immers moeilijk van nabootsing kon worden onderscheiden.
Ik herinner mij dit als samenhangend met iets wezenlijks van hem, van hoe hij was: dichtbij levendige en hartelijke signalen uitzendend, maar daarachter onbereikbaar verschanst.’
| |
| |
| |
1025
‘Ik was bij Thomas Mann’ = Voor Ter Braaks persoonlijke indrukken van Thomas Mann, zie Maat en waarde, MtB., V.W. 4, p. 637. Het is niet onmogelijk dat bij deze ontmoeting tussen Thomas Mann en Menno ter Braak, begin augustus 1937, is gesproken over medewerking van de laatste aan Mass und Wert. In elk geval heeft Ter Braak, in augustus of september 1937, een door A.V. Thelen in het Duits vertaald hoofdstuk uit Van oude en nieuwe christenen ter plaatsing in Mass und Wert aangeboden. Door moeilijkheden die toen ontstonden met de Elzassische redacteur Ferdinand Lion (*1883), die Ter Braaks tekst te scherp anti-christelijk vond, is van een publicatie niets gekomen, ondanks Thomas Manns grote waardering voor Ter Braaks bijdrage. Thomas Mann zou trouwens op 25 augustus 1938 aan Ferdinand Lion schrijven: ‘Es ist da ja leider nichts zu machen, aber gestehen müssen wir uns, dass wir dem Mann [Ter Braak], gern oder ungern, übel mitgespielt haben...’ (Briefe, 1963, II, p. 55).
In ieder geval blijkt Ter Braaks houding tegenover Mass und Wert wel een heel andere te zijn geweest dan die van bijvoorbeeld James Joyce, die, toen hem door de Zwitserse schrijver Jacques Mercanton (*1910) om een bijdrage voor dat tijdschrift werd gevraagd, weigerde op grond van het feit dat Thomas Mann in 1937 stelling had genomen tegen het nationaal-socialisme, waardoor het tijdschrift in Joyces ogen ‘politically oriented’ was geworden (zie Richard Ellmann, James Joyce, p. 722). Zie verder de briefwisseling Thomas Mann - Menno ter Braak in Tirade, maandblad onder redactie van G.K. van het Reve en G.A. van Oorschot, jaargang 11, nr. 125, mei 1967. Zie ook noot 1149.
| |
1026
‘en wat Kool verder van mijn ‘politieke frontverandering’ of zo zegt, is waar’ = Halbo C. Kool schreef in Groot Nederland, jrg. 1937, p. 279, dat Du Perron zich, ‘niet zonder de invloed der omstandigheden’, had bekeerd tot het humanisme.
Magnus Hirschfeld = Magnus Hirschfeld, Duits seksuoloog (1868-1935). Het is mij niet bekend waarop Du Perron zinspeelde: vermoedelijk had Ter Braak een mededeling over Hirschfeld op een envelope geschreven, zoals beide schrijvers wel meer deden, maar die envelope is dan verloren gegaan.
Rome, Naples et Florence = Titel van een verzameling reisnotities van Stendhal.
Garoet = Dorp op ongeveer 75 km afstand ten zuid-oosten van Bandung. Vacantie-oord van waaruit tochten werden gemaakt tegen de hellingen van de vulkanen die Garoet omringen en waarvan vooral de 2600 m. hoge Papandajan en de 2800 m. Tjikuraj bij vakantiegangers geliefd waren.
Tasikmalaja = Dorp ten oosten van Garoet, aan de andere zijde van de vulkaan Telagabodas, en gelegen aan de spoorweg Bandung-Surabaja.
| |
| |
Schnitzler = Arthur Schnitzler (1862-1931), Oostenrijks romancier, novellist en toneelschrijver.
Charlotte Köhler = Charlotte Köhler (*1892), actrice en voordrachts-kunstenaresse.
| |
1027
‘Halbo Zeekool’ = Halbo C. Kool.
‘soedah’ = In vredesnaam.
| |
1028
Bronislaw Huberman = Bronislaw Hubermann (1882-1947) was een wereldberoemd violist.
‘met mijn stuk erin’ = E. du Perron besprak in De Groene Amsterdammer van 11 september 1937 de Bataviase roman De moeilijke weg naar het goede einde, door A.J.P. Tuinzing. ‘Het gewone koloniale leven,’ schreef Du Perron o.m., ‘zit zo vol platvloersheid, dat het eerste probleem voor den romancier is: in welke toon kan men daarover schrijven? Eén Indisch auteur loste het spelenderwijs op: P.A. Daum, die zich Maurits noemde. Hij wist dit leven te treffen, precies in de taal die het toekwam, en niettemin een voortreffelijk auteur te blijven.’
| |
1029
Molnar = Ferenc of Franz Molnár (1878-1952), Hongaars romancier, novellist en vooral: wereldberoemd blijspelschrijver. ‘Ik heb eens beweerd, dat Molnár eigenlijk een beter toneelschrijver is dan Shakespeare’, schreef Ter Braak in Het Vaderland van 28 januari 1938, ‘aangezien hij een veel minder grote persoonlijkheid is en zich uitsluitend laat leiden door zijn ‘vak’. Hij kent ieder effect, hij is op de suggestie van de planken ingesteld; hij past zijn problemen aan bij het slagveld, dat hij wil beheersen door een eclatante overwinning... De beste stukken van Molnár maken werkelijk indruk door de tact van hun schrijver, die het melodramatische en theatrale handig vermijdt, en in een humoristische vermenging van scepsis en gevoel precies op die sentimenten weet te speculeren, die een schouwburgpubliek tijdelijk tot een geheel maken, zonder het te verlagen tot een bende snotterende of gierende stumpers ... Men verwachte van deze auteur geen onthullingen over de zin des levens, maar alleen ieder seizoen een nieuwe onthulling over de zin van het leven op het toneel.’
‘Zijn Tischreden zijn werkelijk onthullend’ = Uit Luthers Tischreden citeerde Ter Braak in zijn De Augustijner monnik en zijn trouwe duivel o.a. deze woorden: ‘Wenn ich wer an stadt der herrn zu Franckfurt, wolt ich alle Juden zusamen fodern und sie fragen, warumb sie Christum ein hurnkind heissen, sein mutter eine hure, ja hariam, das heisst ein scheishaus; kunten sie das probirn, so wolte ich in 1000 fl. schencken, konden Sie aber nicht, wolte ich inen die zung zum nacken heraus reissen. In summa, man soll die Juden nicht bei uns leiden! Man soll wider essen noch trinken mit inen!’ (MtB., V.W. 3, p. 629).
| |
| |
| |
1030
‘Ik pen hartstochtelijk aan het Van Haren-familieschandaal’ = Schandaal in Holland, EdP., V.W. 3.
| |
1031
‘van een engelsche juffrouw’ = In de Nederlandse bewerking van dr. Gunning, en met een inleiding van dr. H. Colijn, verscheen een boek van mejuffrouw H.W. Ponder onder de titel Java's pracht en praal.
‘het cloaak-garneersel’ = Het zal de lezer niet ontgaan dat deze woorden meer van de auteur zelf zijn dan van zijn vrouw, noch dat de haar toegeschreven lage dunk van de mensen die zij op Java had leren kennen, door verscheidene andere brieven van Du Perron wordt weersproken, zoals ook de schrijver zelf, in minder sombere stemmingen, zich wel anders uitliet over zijn op Java gemaakte kennissenkring.
‘naar Frankrijk wil ik niet meer, want ik wil serieus kans lopen op een baantje’ = ‘Een baantje’ zou Du Perron, in Europa, inderdaad alleen nog maar in Nederland hebben kunnen vinden. Geen enkel land in Europa zou hem hebben toegelaten, behalve Frankrijk: ‘it is hardly possible nowadays for people to understand how ferociously inhospitable every country was to would-be immigrants, so strong was the feeling about unemployment. France was the only country that would admit foreigners with any measure of freedom, but on condition that they did not earn a living there...’ (Ernest Jones, The life and work of Sigmund Freud, Anchor Books edition, 1963, p. 501).
| |
1032
‘over Marsman's Gorter’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 477.
‘over den Caudillo’ = Zie MtB, V.W. 6, p. 483. Du Perron besprak de Nederlandse vertaling van La Sombra del Caudillo door Martin Luis Guzman in het Bat. Nwsbl. van 24 November 1937, EdP., V.W. 6, p. 203.
| |
1035
Meyer Ranneft = J.W. Meyer Ranneft (*1887) was van 1929-1933 voorzitter van de Volksraad, van 1933-1936 vice-president van de Raad van Indië. In 1936 keerde hij terug naar Nederland, waar hij van 1945 tot 1958 lid van de Raad van State was.
Geo Wehry = G.J. Wehry was de directeur van de handelsonderneming Geo Wehry & Co. te Weltevreden, een onderneming die zijn vertegenwoordigingen had in alle delen van de Indonesische archipel. ‘Vooral echter heeft iedereen het land over die Edu-polemiek’ = zie noot 1016.
Coen = Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) was de grondlegger van de Nederlandse macht in de Indische archipel en de stichter van Batavia, het tegenwoordige Djakarta. Hij was gouverneur-generaal van 1617 tot 1623 en opnieuw van 1627 tot 1629.
Daendels = H.W. Daendels (1762-1818) was gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 1808 tot 1811.
| |
| |
| |
1036
‘je stuk over Marsmans Gorter’ = Gorter en Marsman verscheen in Het Vaderland van 26 september 1937 (zie MtB., V.W. 6, p. 477).
| |
1037
‘Je stuk over Greco-Vestdijk’ = Ter Braak schreef over Het vijfde zegel, door S. Vestdijk, in Het Vaderland van 10 oktober 1937.
| |
1038
‘2 boeken over de Van Harens’ = J.H. Halbertsma, Het geslacht der Van Haren's, Deventer 1829; en P. Halbertsma, Willem Anne van Haren, 's Gravenhage 1835.
‘de boeken van L.E.’ = F.J.G.W.C. Engelbert (1880-1929), schrijfster van historische verhalen en novellen.
Chroniques italiennes = Bundel verhalen van Stendhal, waarin o.a. l'Abbesse de Castro, Trop de faveur tue, Vanina Vanini en Les Cenci.
| |
1039
Mephistophelisch = Op 29 januari 1938 schreef Ter Braak aan R.A.J. van Lier: ‘Het geheel is uiteraard een ‘intermezzo’, maar ik ben toch zeer gehecht aan dit geesteskind, en vooral als manifestatie van kortheid en concreetheid wilde ik het de heeren van de lang-ademige dreun in het gezicht... werpen is veel gezegd, maar toch aan hen ‘adresseeren’. Als tegenwicht kwam mij daarbij vanzelf de opdracht aan jou voor den geest, die in menig jaar voor mij een soort ‘baken’ geweest bent van de reactie op letteren, die ik als de eenig-juiste waardeer. Ik heb me altijd op het standpunt gesteld, dat een opdracht vol zin moest zijn, en dat anders een boek niet moet worden opgedragen. Zoo waren mijn Christenen zonder opdracht [want ik heb bij het in-druk-zenden aan niemand speciaal gedacht], en zoo is dit mefistoffeltje vanzelf jou toegeeigend.’ ‘Je begrijpt de toespeling wel’ = Het Vaderland van 17 juni 1937 berichtte dat een commissie, bestaande uit Gerard Brom, K.H. de Raaf, J.A.N. Knuttel, W.A.P. Smit en A.A. van Rijnbach, aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde ter zake van de Dr. Wijnaendts Franckenprijs over Het tweede gezicht het volgende advies had verstrekt: ‘Met volle erkenning der zeer bijzondere schrijfkwaliteiten van Menno ter Braak, welke zij bij alle leden der Maatschappij als bekend mag veronderstellen, met erkenning ook van 's schrijvers eruditie, scherp analytisch vermogen en zelfstandig oordeel, met erkenning ten slotte van het heilzame gelegen in een niets ontziend blootleggen van schijn en leugen in iederen vorm, meende zij toch dit boek niet voor een bekroning te moeten voordragen. Reden daarvoor was, voor de grootst mogelijke meerderheid der Commissie, het felle en aprioristische wantrouwen, waarmee de schrijver zich voortdurend bepaalt tot eenzijdige critiek, welke steeds het negatieve naar voren brengt en vrijwel nooit oog heeft voor het positieve dat, ondanks tekorten, meestal toch wel degelijk aanwezig is. Door deze mephistophelische houding is de schrijver niet alleen vaak onvolledig en dus onbillijk in zijn oor- | |
| |
deel, maar ook mist hij daardoor de kans tot werkelijk opbouwende cultureele werkzaamheid, welke zonder de facultas amandi et aestimandi onbestaanbaar mag heeten.’
Met de Dr. Wijnaendts Franckenprijs 1937 werd ten slotte bekroond Vrouwenspiegel, door dr. A.H.M. Romein-Verschoor.
‘ik heb twee groote artikelen over jou en hem geschreven’ = Zie MtB., V.W. 4, p. 49.
‘Er wordt hier ondraaglijk gevondeld, deze week’ = Ter gelegenheid van de Vondel herdenking schreef Ter Braak 16 November 1937 in Het Vaderland o.m.: ‘Hij is in de laatste weken zo pompeus herdacht, dat men er gemakkelijk toe zou komen zijn invloed op onze natie te hoog aan te slaan. Een onzer dichters heeft over hem gesproken voor de Vereeniging voor Huisvrouwen, en elders wordt een Vondel-optocht aangekondigd met een thé-dansant na. Vondel is, in tegenstelling tot Multatuli, een officieële traditie geworden; dat er veel nieuws over hem te berde is gebracht in de ontelbare redevoeringen en artikelen, die aan hem werden gewijd, zou ik niet durven beweren. Men verschilt ook over Vondel van meening, ongetwijfeld; maar die meeningsverschillen hebben een andere ‘inzet’, zij zijn academischer van toon, dan de woedende tegenstellingen inzake Multatuli. Aan de hoofdzaak, Vondels exceptioneel dichterschap, raakt niemand, omdat het dwaasheid zou zijn daaraan te twijfelen. De vraag is alleen, in hoeverre dit dichterschap tot het volk wezenlijk doordringt, in hoeverre dus deze mensch der barok nog in staat is in onze cultuur, die van de barokcultuur zoo ver verwijderd is, de plaats in te nemen, die men in overeenstemming zou kunnen achten met het gewicht van het jubileum.’
| |
1040
‘over Penibel Journaal’ = Anthonie Donkers verslag van het P.E.N.-congres te Buenos Ayres, en van zijn reis naar Argentinië, Penibel Journaal, werd besproken in Het Vaderland van 24 oktober 1937. Zie Op reis voor Europa, in MtB., V.W. 6, p. 495.
| |
1041
‘Je boek in Ursa Minor’ = Mephistophelisch.
‘beweging van Bangoen’ = Vermoedelijk is hiermee bedoeld het tijdschrift Kebangoenan (Réveil), een tijdschrift dat in 1937 pleitte voor het loslaten van de zg. politiek van non-coöperatie, voor het hervatten van de samenwerking tussen Indonesische nationalisten en het Nederlands-Indische gouvernement (zie J.M. Pluvier, Overzicht van de ontwikkeling der nationalistische beweging 1930-1942).
Reinier de Klerk = Reinier de Klerk (1710-1780), gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 1777-1780.
Molenvliet = Belangrijke verkeersader, gelegen langs een gracht, die het oude Batavia met het moderner Weltevreden verbond.
‘je stukken’ = Ter Braak besprak Eduard Douwes Dekker, door J. Saks
| |
| |
en Du Perrons De man van Lebak in Het Vaderland van 20 en 21 november 1937. Zie MtB., V.W. 4, p. 49.
| |
1042
Noordenbos = O. Noordenbos besprak De man van Lebak, en Eduard Douwes Dekker in de NRCt. van 30 november 1937.
| |
1043
‘over Slauerhoff en Van Schendel’ = Besprekingen van De Opstand van Guadalajara en van De Grauwe Vogels. Zie MtB., V.W. 6, p. 501 en V.W. 4, p. 88.
| |
1044
Campert = Jan Remco Theodoor Campert (1902-1943), dichter, werd in de tweede wereldoorlog wegens hulp aan Joden gearresteerd en overleed in het concentratiekamp Neuengamme.
| |
1045
‘hoe oud ±, is Noordenbos’ = O. Noordenbos (*1896).
‘onze brave Jaap van Gelderen uit Forum 1e jrg.’ = Zie brieven 127 en 128, en de aantekening bij brief 127.
[...] = Negen woorden weggelaten.
| |
1046
‘sirihmond’ = Door het kauwen op de peulvormige vruchten van de sirih of betel, een slingerplant, wordt het speeksel, en daarom dus ook de lippen en de tong, vuurrood. ‘Met de maté kan men hoogstens het kauwen van gekruide betel vergelijken, hoewel ook daarvoor het niets vermoedende gehemelte in een wolk van scherpe kruiden en geuren verbrandt.’ (Claude Lévi-Strauss, Tristes tropiques, XVIII).
| |
1047
Johan Koning = Letterkundig medewerker van de Haagsche Courant. Prof. de Vooys = C.G.N. de Vooys (1873-1955) was van 1915-1946 hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde te Utrecht.
‘op het atheïsme in Nederland gepromoveerd’ = O. Noordenbos promoveerde in 1931 te Leiden op het proefschrift Het atheïsme in Nederland in de negentiende eeuw.
‘Malraux' nieuwe roman’ = L'espoir.
| |
1048
‘Hij heeft me al voorgesteld een studie over de soos in Indië’ = Dr. F.R.J. Verhoeven zou ten slotte zelf een historische studie over de sociëteit De Harmonie schrijven: De jonge jaren van de Harmonie, door Du Perron gelezen in 1940.
|
|