1120. E. du Perron aam M. ter Braak
Buitenzorg, 6 Juli '39 (Schenk de Jongweg 8)
aant.
Beste Menno, Dank voor je brief, de eerste die we in dit nieuwe huisje hier kregen, - wschl. de laatste ook. Neen, ik ben niets bang voor vervreemding in den zin dien jij eraan geeft; ik denk óók dat we na 5 minuten al het gevoel zullen hebben van elkaar nooit verlaten te hebben. Maar alles waarvoor jij - en ‘de jouwen’ - zich interesseeren, daar zal ik me den eersten tijd wel weer in moeten werken. Terwijl jij wel met eenige nonchalance, misschien met verbazing zult luisteren naar allerlei indische problemen die voor mij levend geworden zijn. Dat doet geen afbreuk aan de vriendschap, maar wel aan het verstaan dat op het ‘gezamenlijk avontuur’ berust. - Zoo is 't bv. met De Nieuwe Elite, die me niet veel zegt, die misschien al te ‘subtiel’ voor mij geworden is. Ik snap niets, dwz. niets dan vage dingen, van die ‘paradoxale’ elite. Bep zegt dat je in dit essay dingen herhaalt die je elders al beter gezegd hebt; ik geloof van niet; dwz. ik neem aan dat je wel degelijk een stap verder deed, beter gepreciseerd hebt ook, maar dat mijn oogen de finesses daarvan niet meer zien. Vmdl. moet ik nu ook meer didactische vastigheid onder mijn voeten voelen!
Enfin, mondeling wil je misschien wel zoo didactisch tegen je oude vrienden zijn, als we dan ook dat verhaal ophalen over De Muze. Je bespreking van Lier en Lancet las ik, en ik beleefde er veel genoegen aan, ook al om die ‘vriendjes’-kwestie.
Ik ben nu ook verzoend met het Bat. Nwsbl., na de terugkomst van Ritman, die inderdaad (zooals ik voorzien had) erg beminnelijk was en bij me aandrong en zoo zijn best deed om de houterigheid van zijn vervanger bij me goed te maken, dat ik het hart niet had hem, die dan toch ook onschuldig is, af te ketsen. Hij heeft me dus ook met zoo'n berichtje ‘in eere hersteld’ en volgende Zaterdag schrijf ik weer.