met je vriendschapscode, en begrijpen kan ik dat ook wel, al ben ik het er niet mee eens. Houd dan desalniettemin deze twee dingen uit elkaar: 1o het feit, dat Jan die critiek publiceert, en volkomen te goeder trouw, met vriendschappelijke bedoelingen, en 2o het even evidente feit, dat die critiek naar niets lijkt. Dat je je door 2o gegriefd voelt, kan ik me maar al te goed indenken! Ik weet niet, wat Jan t.o.v. dit boek bezielt, en waarom hij nu juist zijn onintelligentste kant laat zien bij deze gelegenheid. Overigens is hij inderdaad voortdurend overspannen, zooals ongeveer de helft van de ‘intellectueelen’ hier te lande; hij heeft zich pas veertien dagen op de Veluwe moeten retireeren, had last van huilbuien, en zal nu nog een week of wat naar Luxemburg gaan. Dit alles moet je natuurlijk wel in rekening brengen, hoewel het geen gram verklaart van juist deze specifieke domheid. Wat mij betreft: ik heb mij sedert jaar en dag ‘innerlijk verzoend’ met deze kant van Jan; hij is voor bepaalde problemen niet gevoeliger dan een hoofdonderwijzer, dat weet ik, maar ik voel me telkens weer geneigd dat te vergeten, eenvoudig omdat ik hem zoo buitengewoon graag mag, als mensch, als vriend, als ‘totaliteit’. Met dat al brengt een critiek als deze die eigenschap onvermijdelijk weer eens op den voorgrond, en ik denk er niet aan hier iets te idealiseeren. Dezelfde Jan juicht in hetzelfde Holl. Weekbl. over een roman van... Walter Brandligt, god weet waarom. Het zal ook zeker wel zoo zijn als je zegt: dat de wrijvingen tusschen jou en hem zich (geheel onbewust) toch in deze critiek hebben ‘omgezet’.
Je zult overigens wel begrijpen, dat ik, nu zijn gestel er zoo beroerd aan toe is, hem alleen in de algemeenste termen heb laten weten, dat ik het met die critiek niet eens ben. Wat hij trouwens allang weet, uit mondelinge reacties.
Inderdaad, de correspondentie tusschen ons schiet in den laatsten tijd weer veel beter op. Ik voel wel voortdurend het ontbreken van de verificatiemogelijkheid, maar toch, het gaat. In mijn vorige brief ried ik je sterk af terug te komen, als je in Indië een bestaan kunt binden, hoe mager ook. Ik raad het je nog af; er is hier geen toekomst, alleen een geprolongeerd he-