1000. E. du Perron aan M. ter Braak
Tjitj. 6 April. [1937]
In haast
aant.
Beste Menno, Hierbij de gevraagde ‘gegevens’. Een mijnheer [ik had de naam hier gezet, maar op raad v. Bep (die zegt dat jij daar toch niets aan hebt) snijd ik hem weer weg] hoofdinspekteur of commissaris van politie te Bandoeng heeft D.D. bij zich laten komen en hem gevraagd: ‘wou u uw boek in Holland laten uitgeven?’ Bij die gelegenheid is gebleken dat de politie van het plan wist. Hoe, hebben ze niet gezegd natuurlijk. Maar aangezien ik er met niemand over gesproken heb, ligt de gevolgtrekking voor de hand. DD. kreeg den indruk dat de politieman volkomen beslagen op 't ijs was gekomen; hij zei: ‘Doet u het niet! Ze hebben u nu uw onderwijsbevoegdheid afgenomen, maar als u dat doet, dan sluiten ze de school zeker.’
Voilà. Het is een waarschuwing, die misschien nog sympathiek voor den waarschuwer moet worden opgevat.
In ieder geval was ik blij dat ik DD. ook gewaarschuwd had (en hem niet, zooals jij wilde, ‘noodeloos verontrust’ meende te hebben daarmee), want als hem dit zoo op het lijf gevallen was zonder voorafg. wsching van mijzelf, zou hij hebben kunnen denken dat ik ‘agent provocateur’ heb gespeeld. Wat wist hij tenslotte van mij af?
Je voelt dat je nu geen ruchtbaarheid kan geven. [Om dat werkelijk goed te doen zou je bovendien meer feiten moeten hebben.] Doe je dat, dan is de weerklank hier doodeenvoudig: die politieman krijgt een standje, en hij, en de heele zwik, neemt wraak op DD. Deze heeft werkelijk niet nòg een klap noodig! Op 't oogenblik heeft hij zijn memorie van revisie ingediend aan 't Hof. Op de uitslag wordt gewacht. Van herdruk van 't boek is natuurlijk geen sprake meer. Niemand rekent er meer op dat het Hof de vorige uitspraak te niet zal doen. De Gouverneur