zoo juist dat men erbij zou kunnen huilen. Het ‘voor wie?’ in alle tonen is ook mijn voortdurende binnenzang. Over een jaar, een half jaar (?) moet ik tegen mezelf misschien zeggen: ‘voor de lezers in Indië’. In afwachting daarvan doe ik alsof ik een heel leven voor me had om me verder te bekwamen.
Schreef ik je al dat Pia naar Lyon gaat, met een behoorlijke baan: redactie-secretaris van een dagblad? Dat is een prettig iets. Minder prettig is dat de arme Chiaromonte omkomt van honger met één leerling (italiaansche lessen) die hem 100 frs. per maand oplevert; dat hij geen geld meer krijgt uit Italië ook niet voor vertaalwerk waar hij nu maanden op heeft zitten zwoegen en dat zijn vrienden in Italië hem laten schieten uit pure lafheid. Als ik zooiets meemaak kan de domheid en het gekrakeel in de vaderlandsche letteren me niets meer schelen. Ik kreeg op dit gebied vanmorgen de bespreking van De Korte Baan door Anthonie Donker (in de N.R.C.) en begon het te lezen met een zeker vertrouwen in 's mans kritische eerlijkheid, ondanks alles. Maar hij heeft het er bepaald op gezet om me gelijk te geven toen ik hem signaleerde als ook oneerlijk, hoewel pachiderm. Wat hij over Het Drama v.H.a.Z. zet - onlangs volgens hemzelf nog het eenige goeds dat ik geschreven heb - is werkelijk teekenend. Ik schijn dit verhaal ‘geschoold’ te hebben ‘op’ Van Ostayen - wiens poëzie mij altijd maar half heeft aangestaan en wiens proza ik, stylistisch gesproken, altijd heel leelijk (hoewel curieus) heb gevonden. Maar alles is best, en 's mans verder geschoolmeester over wat een verhaal is en wat niet, en zijn bewondering voor het ‘sterke’ en ‘donkere’ verhaal van Helman, en het ‘solipsisme’ dat hij bespeurt in Het Bordeel van Ika Loch, alles is weer zoo bij de koeien af, dat je zelf toch wel een kalf moet zijn om er je iets van aan te trekken. Ik lees deze dingen nu werkelijk als oprispingen van ‘Holland’. De kritiek daar is nu eenmaal in handen van schoolmeesters; de eene schoolmeester is wat ‘ruimer’ dan de andere, uit. Je hebt de Van Leeuwens (een brave man, met wien ik laatst weer correspondeerde) en de Donkers,
en de anderen. Het stuk van Vestdijk over Greshoff is ook op zichzelf een satyre in dit verband; het is of hij van a tot z