Briefwisseling 1930-1940. Deel 3
(1965)–Menno ter Braak, E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
gek, want ik heb nog steeds den indruk, dat mijn eerste reactie in het geheel niet misplaatst was. Natuurlijk denk ik er niet over op grond van dit eene geslaagde boek Bordewijk te gaan overschatten, maar dit eene boek vind ik dan toch veel meer waard dan jij. Het element kunstproza hindert mij niet erg, omdat het geen onaangename ‘kunst’ is en het groteske karakter zooiets wel verdraagt. Dat die Bint als dictator niet deugt, ben ik met je eens, maar hij is toch ook duidelijk een fantastische figuur, die ondergaat en die door Bordewijk ook niet als ideaal wordt gesteld. Was dat zoo, dan was het een fascistisch brochuretje geworden, terwijl nu duidelijk de relatieve waarde van zulk een donderhond in onze maatschappij blijkt. Ik wil overigens aannemen, dat de ‘objectiviteit’ van mijn oordeel zwaar beïnvloed is door mijn schoolervaringen (hoewel aan den anderen kant die ervaringsrealiteit mij toch ook weer waarborgt, dat Bordewijk werkelijk iets van de psychologie van een klas weet); maar Vestdijk heeft daar geen hinder van, dus... Enfin, het zal wel weer op een quaestie van nuance neerkomen, alles welbeschouwd. Met dat al blijf ik provisorisch Bint maar verdedigen, omdat het toch zeker blijk geeft van meer afstandsbesef dan alle dikke romans van de zitvlak-heeren bij elkaar. Of is dat ook niet waar? Ik ken B. niet persoonlijk, maar van een neef van hem hoorde ik, dat hij zeer zachtaardig en weifelig man moet zijn, die een paar uur in de week staathuishoudkunde heeft gegeven en... absoluut geen orde kon houden. Het verloop van zaken is dus niet onduidelijk! Over Anthonie's turf heb ik in het zweet mijns aanschijns geschreven. Alles zat me weer dwars, voor dit krantenstuk; er is dus zeker veel te veel ‘objectiviteit’ in mijn artikel geslopen, maar desalniettemin hoop ik, dat hij het zal begrijpen. Ik heb een parallel getrokken met Thomas Mann in den Zauberberg, wat voor de hand lag, maar voor Anthonie een slecht judicium ten gevolge heeft. Over het démasqué van den roman schrijf ik dan later nog eens, als ik niet zoo het gevoel heb, dat ik over één roman rechtvaardigheid moet laten neerstralen. Daarbij komt, dat toch dit vervelende geklets van Donker mij altijd nog | |
[pagina 187]
| |
sympathieker is dan de revolutie-bombarie van den Sneekenaar en de Balkan-opschepperij van den toffen sjoernelist. Ik stuur je het artikel. Wat het correspondentschap betreft: ik begrijp, dat het Bep zwaar valt moeder en nieuwsbron tegelijk te zijn. Maar toch zou ik jullie aanraden, hoe dan ook, het ‘rhytme’ zooveel mogelijk niet te verstoren, want (nog afgezien van de goede copie, die deze Parijsche brieven zijn) het is gevaarlijk een directeur als de Lang lage bedragen te laten betalen! Daaruit concludeert hij onmiddellijk dat er dus bezuinigd kan worden. Tracht of Gino te mobiliseeren of er iets anders op te vinden. 11 Mei weer Vlamingen. Ik hoop, dat ze nu thuis zijn. Dit in haast. Ik moet naar Buziau. Ik stuurde je een bijzonder fraai nummer van De N. Gemeenschap, met opmerkingen over Wijdenes, die geheel op peil zijn. Tot spoedig nader. En waarschijnlijk of hier of in Parijs spoedig arrivéderci. hart. gr. 2 × 2 je Menno De vertaling van L.C.H. is inderdaad, wat de essentie betreft, uitstekend! Maar juist in een paar kleinigheden kun je er meer soepelheid in brengen. Ik lees nog streepende. |
|