751. M. ter Braak aan E. du Perron
Den Haag, 6 Maart '35
aant.
Beste Eddy Gisteren ontmoette ik, helaas maar kort, Guéhenno, en met buitengewoon genoegen! Niet alleen, dat wij zeer spoedig ‘op gang’ waren; maar ik vond hem zoo mogelijk nog aardiger dan zijn boek. Het portret, dat je van hem geteekend hebt, was inderdaad erg onflatteus, want hij heeft bijzonder aardige oogen, die alles doen vergeten wat er verder minder goed geconstrueerd is. Hij werd mij afgeleverd door een oude juffrouw van Nederland-Frankrijk, die hem door het Mauritshuis geleid had. Hij schijnt zeer veel ‘gêne’ gewekt te hebben door zijn causerie. Des te beter. Ik hoop hem spoedig weer te zien. Zijn heele habitus ligt mij beter dan Malraux, waarbij komt, dat hij zeer gemakkelijk verstaanbaar spreekt, zoodat onze conversatie niet noemenswaardig onder mijn gebrek aan spreekroutine leed. Ik gaf hem groeten mee, dus je zult nog wel nieuws van hem hooren. De Hindoesche man is er nog niet geweest. Maar daar stel ik mij aanzienlijk minder van voor.
Hoe gaat het nu met je ‘mot’ met Slau? Ik schreef hem, hoezeer ook langzamerhand spuwend van het geval, een lange, zoo zakelijk mogelijke slotbrief, die hij, hoop ik, goed op zal vatten en binnen verloop van tijd verteren. Gevolg is overigens, dat nu Vic weer gebelgd is op mij, omdat ik Slau te veel heb toegegeven (ik zond hem n.l. een doorslag van mijn brief aan Slau). Zoo kunnen we aan den gang blijven, maar ik laat de zaak nu gewoon loopen. Ik heb wel wat beters te doen. Dat is zeker, dat dit de laatste maal is, dat ik met Slau vertrouwelijk over andere menschen spreek. Hij is in staat om morgen aan de Lang te schrijven, dat hij zoo juist van mij vernomen heeft, dat ik hem een analphabeet en een kruidenier vind.
En hoe staat het nu met Ducroo? Het boeit me zeer te weten, wat