Briefwisseling 1930-1940. Deel 3
(1965)–Menno ter Braak, E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
grootste deel van je brief beantwoorden. Ik heb ontzettend veel te doen met het eind van Ducroo, en het moèt van me af! Ook vergt Slau nogal veel tijd, zonder dat hij het zelf merkt. Ik heb zelden zóó het gevoel gehad dat de literatuur me grijze haren bezorgde, dan bij dit rapport van mijn toestand gedurende de Stawisky-dagen. Bah, bàh, bah. Als het me hier niet lukt, ga ik 4 dagen in het hotel in Bellevue zitten, waar jij indertijd was, en daar zal het dan toch zeker lukken. Ik heb haast een gevoel dat het de redding van het boek wordt als ik dàt doe. Forum verveelde me erg, dit keer. Misschien is het door mijn eigen situatie. Alle verzen vind ik belabberd, ook die van Herreman, die soms nog weleens meevallen. Gijsen over dien schilder beneden alles. Maurice eigenlijk lang niet kwaad, zelfs goed in zijn soort, maar als zijn personages met elkaar beginnen te praten in dat potsierlijke hoogkoeterwaalsch, heb ik alleen moeite om niet te lachen. Vestdijk alleen is weer absoluut volwaardig. - Die poëzie-discussie deed me de das om. Henny heel aardig, maar vol onhandigheden; jij àl te handig. Je ontwijkt allerlei punten waar het op aankomt en daar je èn intelligenter èn beter dialecticus bent dan hij, ziet het er nog uit of je ‘gewonnen’ hebt, wat ik trouwens wel had verwacht. Maar het punt dat mij bv. het meest aan het hart gaat: ben je zoo ‘gewoon’ en hoor je niet tot de kleine minderheid, doe je af met een verwijzing naar den Politicus, inplaats van er helder en loyaal op in te gaan. Ik heb dezen kant in het panopt.-stukje niet aangeroerd, maar je weet wat ik erover denk: als je - niet binnen den kring van intellectueelen, maar zoo maar los in de maatschappij - jezelf aanziet voor iets anders dan een hopelooze, onherstelbare hyper-intellectueel, dan ben je zoo ‘versluierd’ en ‘verleugend’ - en om allesbehalve ‘goede redenen’! - dat je je verwantschap met Nietzsche verloochent. [Die èn hyper-hyper-intellectueel èn hyper-‘ongewoon’ was.] Als je denkt dat je ‘gewoon’ bent in den zin van Wim van Reyen of De Lang of Pannekoek of 1000 anderen, dan verneuk je jezelf als een kind. Je plotselinge beroep op de velen hinderde mij ook in dat Vaderland-artikel, en Henny heeft (zonder ruggespraak met mij) blijkbaar precies zoo daarop | |
[pagina 132]
| |
gereageerd. En deze kwestie ontga je, - want ook in de Politicus is dit allesbehalve afdoend behandeld (al weten we natuurlijk dat je eigenlijk sprekend lijkt op Laelaps). - Ik zou hier weleens dieper op willen ingaan, maar dan niet per brief. Als iemand als jij ‘oneerlijk’ wordt tegenover zichzelf, is dat om een ‘diepere’ rechtvaardiging; de vraag is dus: te zoeken waarom je die noodig hebt. Je afkeer van een bepaald soort intellectueelen verklaart veel, maar niet alles. Nu geef ik de pen aan Bep. Hartelijke groeten, ook aan Ant van je E. Dat stuk van Jany over die ‘toestellen’ heb ik maar in me gerefouleerd. Ik vind het uitstekend - om Jany - dat je het geplaatst hebt en ik ben het met de beste bedoelingen gaan lezen, maar het is wel de strafste lullax die ik in tijden ontmoet heb. Lang heb ik erover nagedacht wat de ‘kentrek’ eigenlijk is in dit zinnetje ‘Zijn kentrek gaat zich spannen en dan ten volle uitvieren’ - dat mij wel erg Janyaansch voorkomt, maar dat ik misschien toch te lichtvaardig vereenzelvig met den ‘geschoren gorgel’ van Persius. Hoe het zij, als je bedenkt dat dit proza misschien de sublimeering is van wat Jany's kentrek - zal ik maar zeggen - in ‘gewonere’ dagen elders placht uit te gieten, dan kan ik mij weer voorstellen dat je het dierlijke boven het intellectueele gaat verkiezen! Wil je me je artikel over Guéhenno zenden? - Dank. | |
744. E. du Perron-de Roos aan M. ter BraakLieve Menno, Veel dank voor je uitvoerige antwoord op mijn Pantserkrant-gemopper; punten van geschil zijn er eigenlijk niet tusschen ons hierover, want ik had me natuurlijk niet voorgesteld dat je vanwege mijn bezwaren van uitgave zou afzien. Daar ben ik inderdaad niet propagandistisch genoeg, en was de discussie met Eddy over dit punt te uitsluitend principieel voor! Ik zou je dan ook niet eens geschreven hebben, maar Eddy - die zich misschien al heimelijk aangetast voelde voor de dag waarop | |
[pagina 133]
| |
hijzelf nog eens de Strindberg zou gaan uithangen - vond het niet meer dan openhartige vriendenplicht... Ik vind het overigens niet eens gek dat het een tooneelstuk geworden is, gegeven nu eenmaal de propagandistische aandrift. Had je er iets ‘beters’ van gemaakt, dan was je waarschijnlijk of in je propaganda of in je wijze van betoog gestikt. Ik ben overigens toch zeer nieuwsgierig naar den open brief aan tooneel vijandin! Gezegde vijandin heeft nog een argument dat Eddy blijkbaar niet vermeld heeft en dat voor mijzelf nogal zwaar weegt: Als je morgen aan den dag een novelle of roman schrijft die de slechtste van het seizoen zal blijken te zijn, dan kun je achteraf je noodlot betreuren, maar je hoeft er geen berouw over te hebben, want er zal niets in staan dat jij niet persoonlijk als noodzakelijk gevoeld hebt. In de Pantserkrant echter is de heele Mary, en haar nobel hoewel eenigszins onverwacht vertrek aan het slot alleen aanwezig omdat het publiek geen stuk zonder een enkele vrouw en althans een toespeling op de liefde wil zien. Je ziet, ik ben een moralist; dit lijkt me prostitutie van een andere soort dan de befaamde van het drukken, ‘over het voetlicht brengen’ etc. die ieder schrijverschap aankleeft. Het gaat voor mij dus over de uitgave; dat je, het eenmaal uitgegeven zijnde de opvoering niet zult weigeren, lijkt me logisch. Maar laat je er goed voor betalen!! Als Dr. Dumay was je nog een intellectueel; als je dus sindsdien, een ‘zakenman’ bent geworden, zooals E. mij meedeelt, lijkt me dat een lijnrechte beleediging voor Ant. Dit op zichzelf moet je dunkt me, de onhoudbaarheid van die betreurenswaardige redeneering al bewijzen! Heel veel groeten ook aan Ant, je Bep |
|