Kläuseli. Deze laatste heer heeft mij een brief geschreven naar aanleiding van de emigrantenquaestie, waarin hij er rond voor uitkomt, dat deze ophemelarij bewust wordt bedreven, als concurrentie met het litteratuurzaakje van den ‘lamme’ (je weet, zoo heet Goebbels). Frisch! Noth schrijft over deze dingen op een manier, die mij direct sympathiek aandeed. Ik zal zien hier een holl. vertaling onder dak te brengen van de Tragédie. Natuurlijk zal ik daarbij dadelijk Bep probeeren als mogelijke vertaalster. Ik zal eerst van Loghem Slaterus probeeren; die heeft een bibliotheek voor zulk soort geschriften.
De enquête is goddank achter den rug. Ik heb vandaag mijn slotconclusie in de krant. Het is moeilijk om uit zooveel oudewijvenpraat een scherpe conclusie te trekken, die toch niet onwellevend is tegenover menschen, die je eerst zelf hebt geïnviteerd.
Ik zit erg met mijn essay-collectie! Je keuze is zeker goed, maar het wordt zoo per se te veel! Ik moet meer schiften, denk ik, en dat maakt het weer extra moeilijk. Waarschijnlijk ga ik er dezer dagen maar toe over om eerst eens een stuk te laten zetten; dan heb ik tenminste eenig gezicht op de berekening van het aantal pagina's.
Guéhenno heb ik gekocht; hoop ik binnenkort te lezen en voor een kroniek te gebruiken.
Ik vraag me ook af, waar een Ina Damman zou staan, als wij in Frankrijk woonden. Het boek is voor Holland natuurlijk eersterangs; maar een natie met meer ‘zielscultuur’ dan de onze kan toch zulke werken in grooter getale voortbrengen. Ik bedoel: het is geen uitzonderingsboek, het is een fijn, genuanceerd etc. boek, maar geen ‘meesterwerk’, op Europeesch peil gewogen. Tot nader. Werk prettig in de stilte en laat spoedig weer wat hooren! hart. gr. van ons beiden
je
M.