| |
| |
| |
[Aantekeningen]
1934
643
‘het Jan Lubbes-lied’ = Hendrik de Vries noch Du Perron publiceerden een Jan Lubbes-lied in Forum.
‘de fijne geleerde van Moerkerken’ = P.H. van Moerkerken (1877-1951) over wie Du Perron in zijn essay Jan Lubbes schreef: ‘Jan Lubbes... zijn grootste bui van “verfijning” heeft hij misschien uitgeleefd in een roman die op naam staat van de schrijver Van Moerkerken: André Campo's Witte Rozen. Men vindt in deze roman de hele kitsch van een periode werkelijk compleet vertegenwoordigd: de jonge vrouw met temperament, die dus aan het toneel wil gaan, de grote Lebemanntoneelspeler, een soort cabotin die de gevaarlijke leeftijd eigenlijk al lang voorbij is maar door “genialiteit” gekweld nog het tegendeel simuleert, daartegenover de innige, maar timide voeler, de fijne geleerde die, hoewel in zekere zin gelukkig getrouwd, zijn lieve vrouw toch zou willen bedriegen met de temperamentvolle andere vrouw, omdat ook stille en weggedoken voelers natuurlijk aan verraderlijke gloeiperioden blootstaan.’ EdP., VW. 2, p. 686.
| |
644
‘die gewassen Alessandra’ = Du Perron lijkt in verwarring gebracht door al het zich wassen van Theun de Vries' vrouwenfiguren in Eroica: waarschijnlijk heeft hij hier Lydia bedoeld i.p.v. Alessandra. Over deze laatste had Ter Braak alleen deze waarneming van Theun de Vries geciteerd: ‘Thuis baadde ze zich, heet; tien, twintig maal waste zij de plekken waar de staatsraad haar had gekust.’ Lydia daarentegen had ergens ‘ontevreden’ om een bed ‘gedrenteld’. ‘Haar lichaam geurde geparfumeerd vanonder de zachte zijde’, had Theun de Vries daarbij genoteerd, ‘zij had zich al gewassen.’ Commentaar van Ter Braak: ‘De laatste opmerking moet zeker worden doorgegeven aan de lezer, die zulke buitensporigheden alleen onder nadrukkelijke garantie gelooft.’
‘mijn stuk’ = Toen Du Perron zijn brief schreef, was zijn stuk over Stendhals Théâtre al verschenen-in de N.R.C. van 12 Juli 1934. Zie EdP., V.W. 6, p. 143. En over La gloire et la bosse, idem, p. 146.
[...] = Deze laatste regels zijn geschreven op de achterzijde van de envelop, afgestempeld: 15.30-onleesbaar-VII-1934. Paris XVI. Door beschadiging van de envelop is het begin van de zin, vermoedelijk alleen het werkwoord, weggevallen.
| |
| |
| |
645
‘het fraaie boekje over Mussert’ = Over Mussert (1934), door P.H. Ritter jr.
‘Jan's gedichten’ = De bundel Gedichten, 1907-1934, van Jan Greshoff.
| |
646
‘Je preek over Gorter en over Ehrenburg-Gide’ = Ter Braak besprak Herman Gorter, door J.C. Brandt Corstius, in Het Vaderland van 13 Juli 1934; voor zijn bespreking van Ehrenburg en Gide, zie MtB., V.W. 5, p. 241.
Partij Remise = Roman van Jef Last (*1898).
Sjanghai = Roman van W.A. Wagener (*1898).
Fakkeldragers = Roman van Ed. Coenraads, pseudoniem van dr. P. Endt, destijds directeur van de Wereldbibliotheek.
Harten en Brood = Roman van Albert Kuyle, pseud. van L.M.A. Kuitenbrouwer (1904-1958).
Gerard Vanter = Pseudoniem van Gerard J.M. van het Reve (*1892). Behalve De Voorsten (met een voorwoord van Jan Romein) schreef Gerard Vanter nog de romans Baanbrekers, Azef de Verrader en Mijn naam is Roelant.
‘de komst van mijn schoonzuster’ = Erna van Polanen Petel-Britt, weduwe van E. du Perrons halfbroer Oscar, die Parijs bezocht met haar kinderen (zie brieven 648 en 649). Du Perron kon het overigens goed met zijn schoonzuster vinden; waar hij tegenopzag was meer het tijdrovende van helpen sightseeën.
| |
647
Wijnkoop = David Wijnkoop (1876-1941) was voorzitter van de Communistische Partij Holland en lid van de Tweede Kamer.
‘dat er geen sprake was van communistische ophitsing’ = De invloed die de communisten was toegedacht in noot 639, wordt van verschillende kanten tegengesproken. Zo schreef J. de Kadt: ‘Er werd onder de werklozen, speciaal in de Jordaan, door alle uiterst linkse politieke partijen, propaganda gemaakt. Er waren in vele plaatsen, buiten de vakbeweging om, zg. Werklozen Agitatie Comité's (W.A.C.) waarin de C.P., de R.S.P. (de partij van Sneevliet, die steunde op de syndicalistische N.A.S., maar die, door de overheersende persoonlijke invloed van Sneevliet, vooral Trotskyistisch was) en de O.S.P. (de uit de S.D.A.P. voortgekomen partij van Schmidt en De Kadt) invloed hadden, of probeerden te krijgen. In Amsterdam waren in alle arbeiderswijken WAC's. In de Jordaan was de RSP-invloed het grootst - de Jordaan was al een burcht van het anarchisme geweest (en een Oranje burcht!) en was er nu een van het NAS-maar de OSP deed er erg haar best en was onder de werklozen bijzonder getapt, wat het resultaat was van het altijd in de weer zijn van een vurig en bedrijvig groepje OSP-werklozen in die buurt. De CP was er, op straat, minder populair dan de beide andere ultra-partijen... Toen de verlaging van de “steun” bekend werd, vonden in de Jordaan vergaderingen plaats, die meestal afgesloten werden met “demonstraties”. Tijdens
| |
| |
een van die demonstraties, die nooit bij de politie aangevraagd werden, maar spontaan werden gehouden en dus gewoonlijk tot “knokken” met de politie aanleiding gaven, werden barricaden opgeworpen, om de bereden politie tegen te houden; en in een ommezien waren een aantal straten van de Jordaan versperd. Van wie het initiatief kwam, weet ik niet. Het kan eenvoudig van de bekende “opgeschoten jongens” zijn uitgegaan. Maar het zou me niet verwonderen als de OSP-groep uit de Jordaanse werklozen, het initiatief had genomen. Die groep was er namelijk voortdurend op uit om te bewijzen dat ze “méér revolutionair” was dan de RSP of de CPH. En in ieder geval waren de OSP-jongens direct op de barricaden en kwamen ze op het landelijk secretariaat aan de Reguliersgracht, om de secretaris-dat was ik; en daarnaast was ik redacteur van het twee of driemaal in de week uitkomend blad van de OSP, De Fakkel-te vertellen dat de revolutie was uitgebroken in de Jordaan, en dat de OSP die revolutie moest steunen en tot een landelijke revolutie maken. Dit was onze kans, vonden de jongelui, want de Jordaanopstand zou het land wakkerschudden. En bovendien, wij waren de “leiders” van de opstand; de C.P. wist niet wat ze moest doen en de RSP en het NAS waren ook al te bang. Dat de C.P. volkomen verrast was door de “opstand”, is dus juist. Ze bleef, tijdens de opstand, erg “voorzichtig”. De RSP óók.’ De Kadt wees er zijn partijgenoten op dat de werklozen nu eenmaal de minst belangrijke bevolkingsgroep vormden, als het op economische kracht aankwam, en dat de angst voor de werkloosheid de kans op solidariteit van de werkenden met de werklozen sterk deed afnemen. Er was dus, naar het oordeel van De Kadt, in Nederland geen revolutionaire situatie, daarom ook vond hij het barricade-gedoe, ofschoon verklaarbaar als wanhoopsdaad van werklozen, politiek zonder
uitzicht of zin. Deze opvattingen van De Kadt leidden tot meningsverschillen met de voorzitter van de O.S.P., Schmidt, en uiteindelijk tot de schorsing van De Kadt en Tas. ‘Nadat Schmidt weer de leiding van de OSP had overgenomen, besloot hij tot fusie met de RSP over te gaan, een fusie waartegen ik me altijd verzet had. De nieuwe partij RSAP, was dus een trotskyistische partij. De OSP was dat nooit geweest, ofschoon ze de critiek van Trotsky op Stalin-Rusland deelde, en ofschoon wij Trotsky wel als een groot revolutionair beschouwden. In de kring van Ter Braak-Du Perron kon men al die finesses niet weten en zag men de OSP en ook mij, voor Trotskyisten aan. In de RSAP kwam het snel tot grote ruzie tussen Schmidt en Sneevliet, met het gevolg dat Schmidt en veel oud-OSP'ers de RSAP verlieten,’ aldus J. de Kadt.
Ook Dr. Jef Last schreef de indruk te hebben dat het gebeuren in de Jordaan ‘een volkomen spontane en voor de CP zowel als voor de RSP onverwachte uitbarsting van verontwaardiging’ was.
Na het verschijnen van het tweede deel van deze briefwisseling richtte ik twee maal een verzoek om inlichtingen aan de Communistische Partij
| |
| |
van Nederland over de communistische houding in 1934. Ik kreeg tot antwoord: ‘Binnenkort zullen wij U berichten of en op welke wijze wij aan Uw verzoek kunnen voldoen. w.g.M. Meyer.’ Een week later wilde deze partij weten door wie ik was gemachtigd deze brieven te verzorgen en bij wie zij zouden worden uitgegeven. Na mijn antwoord dat twee delen al waren verschenen en niet geheel onopgemerkt waren gebleven in de burgerlijke pers, hoorde ik niets meer. Mocht, wat ik hoop, het antwoord nog komen, dan zal het in het vierde deel worden gepubliceerd.
‘Je twee panoptica’ = In Forum van Augustus 1934 verschenen van Du Perron De beving der oude spellers (EdP., V.W. 2, p. 740) en Over Haarwater, waarin Du Perron van Theun de Vries' Eroica o.m. schreef: ‘dit is de meest bourgeoise kunst van heel deze generatie; dit is in iedere wending en ieder akcent de kappersbediende van de bourgeoisie die zich een revolutionair held droomt; dit door-en-door verliteratuurde lor, dat alleen 4 maal meer lor kan zijn als het 4 maal dikker is dan iets anders, staat gelijk met een salonportret in gouden lijst van Trotsky door Antoon van Welie. Of, om verdere argumenten te verlaten voor één wiskunstig zuiver beeld: als dit boek geweten hebben kon en zijn juiste vorm kon aannemen, veranderde het op slag in een fles haarwater, genaamd Muguet de Révolution.’
Luc. Willink = Luc. Willink (*1897), journalist aan Het Vaderland.
| |
648
Regels geschreven op een briefkaart, waarvan het poststempel nagenoeg onleesbaar is. Alleen ‘Paris-34’ is nog te lezen.
| |
649
‘het portret van Vestdijk in een vorige incarnatie’ = Het portret is niet aangetroffen in de correspondentie Ter Braak-Du Perron.
‘het poenige stukje van zure Kees’ = Volgens F.E.A. Batten moet Du Perron met ‘zure Kees’ de Telegraaf-schrijver Cornelis Veth hebben bedoeld.
Micky Hahn = Emily Hahn, een vriendin van mevr. E. du Perron-de Roos, Amerikaans schrijfster van biografieën (Raffles of Singapore; James Brooke of Sarawak) en van reiservaringen (China to me, a partial autobiography). Bijdragen van Emily Hahn, die gehuwd is met de Engelse historicus prof. Charles R. Boxer, verschenen in het maandblad Encounter.
De laatste alinea van deze brief was geschreven op de achterzijde van de envelop. Poststempel: Paris XVI, 1h. 30-23 juil. 1934.
| |
650
Regels geschreven op een briefkaart. Poststempel onleesbaar.
‘je stuk over Jan’ = Zie MtB., V.W. 5, p. 248.
‘de match Baer-Carnera’ = Zie brief nr. 620 en de aantekening daarbij.
| |
651
‘Na Brussel heb ik je nog een briefkaart gestuurd’ = Volgens Du Perrons brief van 21 Juli 1934 zou hij 23 en 24 Juli in Brussel zijn. Zijn
| |
| |
briefkaart na Brussel moet zijn geweest die van 27 Juli 1934, nr. 650. ‘die novelle van Fred Batten’ = F.E.A. Batten publiceerde in Forum, jrg. 1935. p. 634, het fragment Mémoires van een Jongeman.
| |
652
‘Vandaag heb ik de eerste pagina's van mijn nieuwe boek geschreven en weer verscheurd’ = Dit nieuwe boek zou later worden Van oude en nieuwe christenen, vgl. ook brief nr. 657.
Polak Daniëls = G. Polak Daniëls (1884-1952), was Kameroverzichtschrijver bij Het Vaderland. Later, van 1945-1951 zou hij hoofdredacteur worden van de Nieuwe Courant-Het Vaderland. Was voorzitter (later erevoorzitter) van de Nederlandse Journalistenkring.
| |
653
‘Stuk van Vestdijk uitstekend’ = Op instigatie van Ter Braak publiceerde S. Vestdijk (zie Gestalten Tegenover mij) in Forum van Augustus 1934 De mooie woordjes wier rhytme ik nareken, een aanval op Stuivelings Versbouw en Ritme in de Tijd van '80, waarin Vestdijk ‘de geest van het natuurwetenschappelijk snobisme’ hekelde. Hetzelfde werk van Stuiveling was op 24 Juni 1934 door Ter Braak in Het Vaderland besproken, zie MtB., V.W. 5, p. 218. Later reageerde Stuiveling in een Open brief aan Anton van Duinkerken in Den Gulden Winckel op de kritiek die o.m. door Ter Braak op zijn werk was geuit. In Het Vaderland van 29 September 1934 repliceerde Ter Braak: ‘Het is jammer, dat de heer Stuiveling verzuimd heeft in te gaan op het vernietigendste vonnis, dat van S. Vestdijk in het tijdschrift Forum; in dit artikel werd Stuiveling met zijn eigen wapens bestreden. Maar mogelijk is het hem liever daar het zwijgen toe te doen.’ En verder: ‘Ten tweede heeft de heer Stuiveling niet het recht zijn cijfermethode te vereenzelvigen met “de stylistische beschouwing der kunst” in het algemeen; zijn methode heeft juist het tegengesteld effect van een werkelijk stylistische beschouwing, omdat zij evenzeer bijzaak is als de kousen van Vondel. En ten derde: Waarom zou het niet van belang zijn, dat Bellamy bakkersknecht en Feith burgemeester van Zwolle is geweest? Het schijnt mij toe, dat juist de aller-interessantste conclusies getrokken kunnen worden, als men voor ogen heeft, dat de sentimentele Feith van “Julia” tevens eerzaam burgervader was! Dat “niemand dit begrijpen kan”, moge de heer Stuiveling dus ietwat wijzigen: hij kan het niet begrijpen, omdat hij nu eenmaal op zijn tabellen heeft gewed.
Deze Open brief, waarin terloops ook nog over de geleerde professoren wordt gesproken, die den heer Stuiveling een cum laude hebben toegekend (dit argument is werkelijk kostelijk van onhumoristische naïveteit), is een pleidooi voor een wetenschap van de stijl, zoals de heer Stuiveling zich de stijl voorstelt: nl. als een van de “ziel” en de socio-psychologische beschouwingen losgemaakte abstracte formuleleer. Dat de consequentie van zulk een leer een dorre, onvruchtbare schoolpoëtiek zal zijn, schijnt de heer Stuiveling door zijn critici nog niet aan het verstand te zijn ge-
| |
| |
bracht. Het verval der kunst, dat altijd gepaard gaat met het ontstaan van dergelijke abstracte, slechts in schijn critische methoden, wordt echter in de kringen der rederijkers zelf juist als een symptoom van bloei beschouwd, en dat zal misschien ook 't geval zijn met de heer Stuiveling. Wellicht zal hij later in de literatuurgeschiedenis op één lijn worden gesteld met Matthijs de Castelein, de schrijver van Die Const van Rhetoriken en Lodewijk Meyer, de oprichter van het dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum. Het kan zijn, dat dit trouwens de bedoeling van de heer Stuiveling is.’ (Zie ook brief nr. 701, p. 72).
‘van Hennie’ = Marsmans novelle, Drievoudig Afscheid, in Forum, jrg. 1934, p. 766.
‘van Klaus’ = Klaus Mann publiceerde in Forum, jrg. 1934, p. 753, het essay Die Schwestern Brontë.
| |
654
Deze regels zijn geschreven op een gekleurde prentbriefkaart van de Jardines y Fuentes de Montjuich te Barcelona. Geen poststempel meer zichtbaar.
| |
655
‘Het is hier alleraardigst’ = Over Slauerhoffs woning in Tanger schreef F.C. Terborgh in Slauerhoff, herinneringen en brieven: ‘het uitzicht was er prachtig. Aan den achterkant, een paar honderd passen van het huis, viel de kust steil omlaag. Beneden de zee met de onophoudelijke en drukke vaart van schepen de Straat in en uit. Bij helder weer zag men de Spaansche kust. Op een veld vlakbij werkte een Arabier met vrouw en kind...’ J. Slauerhoff zelf schreef over Tanger, in een artikel in De Groene Amsterdammer van 22 September 1934: ‘De Spaanse kust is soms scherp afgetekend, soms in nevelen gehuld, maar altijd ondergaat men toch de sensatie te staan op een punt van de wereld, waar niet alleen twee werelddelen, maar ook twee wereldzeeën elkaar ontmoeten.’
| |
656
Regels geschreven op een prentbriefkaart, Poststempel: Tanger, Maroc. 11.30-onleesbaar-8-34.
| |
657
‘een brief aan je adres’ = Zie Du Perrons brief nr. 658, tweede alinea. Hilterfingen = Dorp, gelegen aan de noordelijke oever van het Thuner meer, een paar kilometer van Thun.
‘het schiereiland Chasté’ = Op 1800 m. ligt, tussen twee meren, in het Ober Engadin, Sils-Maria. In het Silser meer ligt het beboste schiereiland Chasté, waar nu een gedenkteken voor Nietzsche staat.
‘zijn polemiek met Stirner’ = Karl Marx' polemiek tegen Max Stirners Der Einzige und sein Eigenthum, getiteld Sankt Max, vormde het derde deel van de Deutsche Ideologie. Max Stirner was het pseudoniem van Johann Caspar Schmidt (1806-1856), eén van de filosofen van het anarchisme.
| |
| |
‘Cor’ = C. van der Lugt Melsert (*1882) was directeur van het Hofstadtoneel te Den Haag.
‘was verrukkelijk van kleurenweelde’ = Moet ironisch zijn bedoeld, gegeven de schreeuwerigheid van de kleuren.
| |
658
‘lievelingslectuur van Trotsky, zoals je weet’ = Du Perron moet hebben gedacht aan het hoofdstuk Deuxième Emigration uit Leo Trotsky's Ma Vie, waarin Trotsky o.m. schrijft: ‘La correspondance de Marx et d'Engels fut pour moi, dans ces conditions, le plus indispensable et le plus familier de tous les livres, car j'y vérifiai en grand et de la façon la plus sûre non seulement mes idées, mais toute l'aperception que j'avais du monde... La correspondance de Marx et d'Engels ne fut pas pour moi une révélation théorique: ce fut une révélation psychologique. Toutes proportions gardées, je me convainquais à chaque page des affinités spirituelles qui me rattachaient directement à ces deux hommes. Leur façon de considérer les sens et les idées m'était proche. Je devinais ce qu'ils n'avaient pas entièrement énoncé, je partageais leurs sympathies, leurs indignations, leurs haines... A lire leurs lettres, plus encore qu'à lire leurs ouvrages, je sentais que ce qui me liait intimement au monde de Marx et d'Engels était précisément ce qui m'opposait, sans possibilité de conciliation, aux austro-marxistes.’
Der einsame Nietzsche = Der einsame Nietzsche is eén van de werken van Elisabeth Förster-Nietzsche (1846-1935.) Over de wijze waarop zij de nalatenschap van haar broer en het Nietzsche-archief te Weimar beheerde, schreef Ter Braak bij haar dood op 9 November 1935 in Het Vaderland: ‘Men heeft dikwijls scherpe kritiek geoefend op de wijze, waarop zij de Nietzsche-traditie trachtte te beheersen door op alleszins willekeurige wijze documenten, die zij compromittant achtte voor het beeld, dat zij in haar boeken van Nietzsche gaf, achter te houden; desalniettemin moet men bewondering hebben voor haar toewijding, die althans een belangrijk deel van Nietzsches nog onuitgegeven werk in het licht deed verschijnen. Het is echter te hopen, dat na de dood van Elisabeth Förster-Nietzsche de publicatie niet meer door persoonlijke overwegingen zal worden belemmerd.’ Ook keerde Ter Braak zich tegen haar opvatting van Nietzsche als voorloper van Hitler en het nationaal-socialisme.
| |
659
Regels geschreven op een prentbriefkaart van Tanger. Poststempel: 8 Sep., verder onleesbaar.
‘Vestdijk's Luke Havergal’ = Vestdijks essay, Bij een gedicht van E.A. Robinson, verscheen, opgedragen aan E. du Perron, in Forum, jrg. 1934, p. 802.
| |
660
‘Ik ben nog 1 dag langer in Holland gebleven’ = Volgens Du Perrons briefkaart van 7 September, zou hij 10 September uit Tanger vertrekken.
| |
| |
Op 8 September 1934 overleed echter Du Perrons schoonvader, dr. J.R.B. de Roos. Het overlijdensbericht bereikte de Du Perrons dezelfde middag te Tanger. Zij zijn daarop direct naar Voorburg gereisd, waar zij vermoedelijk op 11 September zijn gearriveerd. In dat geval zou Du Perron van 11 tot 18 September 1934, datum waarop hij naar Parijs terugreisde, in Nederland hebben verbleven (Ter Braaks notitieboekje-1934 bevat alleen op Woensdag 12 September 1934 de aantekening: ‘½ 9 Eddy’).
| |
661
Regels geschreven op een prentbriefkaart. Poststempel: Paris-XVI. 19. X. 1934.
| |
662
Regels geschreven op een prentbriefkaart. Poststempel: Paris-Gare du Nord. 15-21-IX-1934.
| |
663
Johannes Becher = Johannes Robert Becher (1891-1958), Duits dichter, emigreerde in 1933 en was van 1935-1945 te Moskou redacteur van Internationalen Literatur, Deutsche Blätter. Na de tweede wereldoorlog keerde hij naar Oost-Duitsland terug, waar hij van 1954 tot 1958 minister van Kultur was. In 1934 hield hij enkele redevoeringen te Moskou, maar het is niet bekend welk blad Ter Braak ontving.
Unamuno = Voor Miguel de Unamuno (1864-1937) heeft Ter Braak tamelijk veel belangstelling getoond, zie het register en de bibliografie in het Verzameld Werk. ‘Deze auteur’, schreef Ter Braak, n.a.v. het overlijden van de Bask, op 2 Januari 1937 in Het Vaderland, ‘die aan Don Quichote een van zijn beste geschriften heeft gewijd, vertegenwoordigt diens geest meer dan welke andere Spaanse schrijver ook... Hij moge dan al geen anarchist à la lettre zijn geweest, er is toch veel in zijn mentaliteit, dat in “hogeren zin” anarchistisch genoemd moet worden. Don Quichote is op zijn manier ook een anarchist. Maar wat Unamuno in het anarchisme van Bakoenin c.s. verafschuwde, was het absolute ledige van een tot principe verheven ressentiment’. En voor de nog steeds omstreden verhouding tussen Unamuno en het Spaanse fascisme van generaal Franco, is van belang het gesprek met dr. J. Brouwer dat Ter Braak in Het Vaderland van 12 Januari 1937 zou publiceren.
‘over Wagner en Nietzsche’ = 16 September 1934 verscheen in Het Vaderland van de hand van Ter Braak Het ‘Geval’ Wagner, MtB., V.W. 5, p. 282. Op 18 September 1934 publiceerde Het Vaderland een ingezonden brief van R.H. Laverman die schreef het ‘wel uitermate moeilijk’ te vinden om Ter Braaks stuk ‘anders dan als onbeschaamde kritiek te veroordelen. Een eminent dirigent als Carl Schuricht, die met buitengewone overgave het Residentie-orkest het Voorspel Parzival en Charfreitagzauber doet opvoeren op een wijze, dat ieder toehoorder er stil van
| |
| |
wordt, zal toch zeker zijn hoge kunst niet hebben willen doen paren met decadente producten van een Cagliostro!’
Ter Braak antwoordde: ‘Men kan het niet iedereen naar den zin maken en boeken, waaraan twee, drie of meer kanten zijn, door twee, drie of meer recensenten te laten beoordelen is voor een dagblad niet wel mogelijk. Wat de “onbeschaamdheid” van mijn kritiek betreft: de geachte inzender schijnt toch niet recht te geloven, dat er ook een probleem Wagner buiten het in engere zin muziek-technische gebied bestaat, anders zou hij zich niet zo boos maken over de term “Cagliostro”.’ (Graaf Cagliostro noemde zich de Siciliaanse wonderdokter, gebedsgenezer, waarzegger, droomuitlegger en alchemist Giuseppe Balsamo (1743-1795), die zijn praktijken vooral uitoefende in Engeland, Rusland en Frankrijk, waar hij, hoewel buiten zijn schuld, verwikkeld raakte in de beruchte zaak van het halssnoer van Marie Antoinette).
‘dat de breuk met Wagner bewees, dat N. krankzinnig begon te worden’ = Het einde van Nietzsches vriendschap met Richard en Cosima Wagner kwam in 1878. Nietzsches instorting te Turijn vond plaats op 3 Januari 1889. Zijn voornaamste werken kwamen in de elf jaar tussen deze gebeurtenissen tot stand. Zie ook het P.S. van Du Perron's brief nr. 665.
| |
664
‘van Deyssel als jubilaris’ = Zie MtB., V.W. 3, p. 560.
| |
665
Regels geschreven op een briefkaart. Poststempel: Boitsfort. 27 IX 1934. ‘De prikken doen ons beiden schijnbaar veel goed’ = Du Perron en zijn echtgenote ontvingen leverinjecties.
Der Fall W. = Der Fall Wagner, Ein Musikanten-Problem (1888).
R.W. in Bayreuth = Richard Wagner in Bayreuth (uit: Unzeitgemäße Betrachtungen, 1876).
| |
666
Regels geschreven op een prentbriefkaart. Poststempel: Brussel-Bruxelles. 30.IX.1934.
| |
667
‘Deze Zondag heb ik over “Porta Nigra” geschreven’ = Zie MtB., V.W. 5, p. 296. Mogelijk is de laatste zin van deze alinea een vergissing en zou men die aldus moeten lezen: ‘Maar het bundeltje is ook niet zo erg inspiratief’.
Flucht in den Norden = Zie Du Perrons brief nr. 616. Het boek van Klaus Mann waarover Du Perron in die brief schreef is niet Flucht in den Norden geweest, maar Kind dieser Zeit.
| |
668
‘na haar vader's dood’ = Zie de aantekening bij brief nr. 660. ‘Als II er ook is!’ = Slauerhoffs bespreking van Politicus zonder Partij verscheen in twee afleveringen.
| |
| |
| |
669
‘C. en V.’ = In De Litteraire Gids, onder redactie van Gerben Colmjon en Lex Verbraeck, September-nr. 1934, werd er op gewezen dat Jan Greshoff in Zwart op Wit, een uitgave van de boekhandels Boucher en Oriental Bookshop te Den Haag, met enig voorbehoud een werk van René Groos en Gonzague Truc had aanbevolen na het tien dagen eerder in Het Vaderland ‘waardeloos’ te hebben verklaard ‘om de hemeltergende partijdigheid en om de vodderige makelij.’
Samuel Lewin = Samuel Lewin (*1890), Joods auteur wiens werken in verscheidene talen verschenen. Mevr. A. ter Braak-Faber bereidde een Nederlandse vertaling van Samuel Lewins Chassidische Legende voor, zoals mevr. Miriam Lewin eén van Ter Braaks werken in het Duits vertaalde. Het uitbreken van de tweede wereldoorlog verhinderde echter de publicatie er van. In 1938 vertrok het echtpaar Lewin naar de Verenigde Staten, waar Samuel Lewin in 1959 overleed. [Samuel Lewin vertrok niet in 1938, maar eind 1935 naar de Verenigde Staten.]
| |
670
Lunes en Papier = Lunes en Papier verscheen in 1921 toen André Malraux twintig jaar was (Zie André Vandegans, La jeunesse littéraire d'André Malraux, J.-J. Pauvert, Paris).
‘een stuk van Anthonin Artaud’ = Le théâtre et la peste, door Antonin Artaud (1896-1948), verscheen in de N.R.F., jrg. 1934, p. 481, en werd later opgenomen in Le théâtre et son double (1938).
‘Verderop een mijnheer Thibaudet’ = Victor Hugo était-il intelligent?, door Albert Thibaudet (1874-1936), verscheen in de N.R.F., jrg. 1934, p. 590, en werd later opgenomen in Réflexions sur la littérature, dl. II.
Het Wachtje = Café aan het Malieveld te Den Haag, dat zijn naam ontleende aan de halte-Bosbrug van de zg. Blauwe Tram (Scheveningen-Voorburg-Leiden), waaraan het gelegen was. Het Wachtje, een geliefd café van toneelspelers, schilders en journalisten, werd in de tweede wereldoorlog door een bom getroffen en verwoest.
‘de heer Beierle’ = Alfred Beierle (1886-1950), film- en toneel-speler en voordrachtskunstenaar, week na het aan de macht komen van Hitler naar Nederland uit, waar hij enige tijd bij het gezelschap van Kurt von Möllendorf te Rotterdam speelde (gage: f 0,80 tot f 1,20 per avond). In 1934 woonde hij in Den Haag, waar hij in September begon met een serie voordrachten, o.a. van Die Geschichte von den Sieben Gehenkten, van Leonid Andrejef. Daarop verscheen in Het Vaderland van 13 September 1934, ongesigneerd, Een gesprek met Alfred Beierle, waarvan men echter misschien wel mag aannemen dat het geschreven werd door Menno ter Braak, die ook de vier voordrachten van Beierle had gerecenseerd. ‘Alfred Beierle was een week geleden voor Den Haag nog een grote onbekende’, schreef Ter Braak, Beierle kwam, zag, droeg voor en overwon... Alfred Beierle is een acteur. Hij blijft dat ook als men met hem praat. Ongetwijfeld is hij (lange tijd speelde hij in het Deutsche Theater te Berlijn onder Reinhardt) in het vak doorgewinterd, en men merkt, dat
| |
| |
toneelelementen in zijn dagelijkse conversatie zijn doorgedrongen. Hij heeft een programmatische manier van vertellen, is zich voortdurend bewust van het feit, dat hij al sprekende een episode tot haar recht moet brengen. Zijn uiterlijk is dat van een gezet persoon. In zoverre is hij dan ook werkelijk de Kriminalkommissar van de film. Als men deze man voor zich ziet zitten, zou men niet dadelijk aannemen, dat hij de realiteit van zeven Russen in hun laatste dagen voor de galg zou kunnen oproepen!
‘Weet je dat J.v.N. bijna blind is’ = In tegenstelling tot wat gevreesd werd, is Jan van Nijlen niet blind geworden.
| |
671
v. Blankenstein = Dr. M. van Blankenstein (1880-1964), van 1959 tot 1964 buitenlandse politieke overzichtschrijver van Het Parool, was in 1934 hoofd van de redactie Buitenland van de N.R.C en schrijver van de buitenlandse politieke overzichten. Dr. Van Blankenstein schreef over zijn contact met Ter Braak: ‘Vagelijk herinner ik mij met Ter Braak te hebben gecorrespondeerd, ik meen 1 brief van iedere kant, en wel over de onverkwikkelijke toestand bij Het Vaderland, waar directeur en de beide (zeer bekwame) redacteuren buitenland NSB-gezind en de beide laatsten ook zeer pro-Hitler en pro-Duits waren en dat op perfide wijze botvierden. De hoofdredactie N.R.C die het oppergezag uitoefende, was niet in beweging te brengen. Daarover heeft Ter Braak mij, naar ik mij meen te herinneren, geschreven. Wij zouden dat bespreken maar van een ontmoeting is niets gekomen’. Waarom van een ontmoeting niets is gekomen, kon dr. Van Blankenstein zich niet herinneren. In Heldenverering, gepubliceerd in December 1933 (MtB., V.W. 3, p. 549), schreef Ter Braak over de ‘voortreffelijke en altijd lezenswaardige overzichtschrijver van de N.R.C.’, al was zijn stuk ook een reaktie juist op dr. Van Blankenstein, die Dimitroff (zie de aantekeningen bij brieven 487, abusievelijk afgedrukt onder 486, en 542) een ‘schilderachtige bandietenfiguur’ had genoemd. Drie jaar later, December 1936 (zie MtB, V.W. 4, p. 378, De Spaanse Burgeroorlog) schreef Ter Braak: ‘Een voorzichtig, over-voorzichtig man als de overzichtschrijver van de N.R.C. (de Huizinga der buitenlandse politiek noem ik hem in gedachten dikwijls)’... ‘Menagé Challa’ = De avondeditie van de N.R.C. van 5 Oktober 1934 meldde het overlijden te Madrid van H. Menagé Challa.
| |
672
‘dat nr. van Activités’ = Zie Du Perrons brief nr. 560, p. 367.
| |
673
Violette Nozière = Frans meisje dat, achttien jaar oud, er van werd verdacht haar vader te hebben vergiftigd. (Zie ook: Simone de Beauvoir, La Force de l'Age).
‘een schitterend citaat van Victor Jacquemont’ = Zie EdP., V.W. 2, p. 677. Van Victor Jacquemont (1801-1832) verschenen in 1933 te Parijs:
| |
| |
Lettres à Stendhal. ‘Les rapports de Stendhal et de Victor Jacquemont furent empreints d'une franchise incroyable et d'une extrême liberté de critique.’ (Henri Martineau, Petit Dictionnaire Stendhalien). Zie ook Du Perrons bespreking van de biografie van Victor Jacquemont, door Pierre Maes, in V.W. 6, p. 150.
‘Gans heeft een panopt. gemaakt’ = J. Gans richtte zich tegen Boekennieuws, een uitgave van de Wereldbibliotheek, in Forum, jrg. 1934, p. 1061.
Endt = dr. P. Endt publiceerde de roman Fakkeldragers onder het pseudoniem Ed. Coenraads.
| |
674
Regels geschreven op een briefkaart, poststempel: 's-Gravenhage, 13-14, 8 X 1934.
| |
675
‘ik ga wschl. Perzisch leren om... naar Perzië te gaan’ = Naar Perzië gaan was al een oude wens van Du Perron, berichtte mevr. E. du Perronde Roos: ‘Clara en André Malraux hadden altijd mooie verhalen over oude baardige Perzen die elkaar sereen lieten uitspreken en dan tegen de vreemdeling commenteerden “mais il ment”’. Du Perron hield ook veel van Gobineau over Perzië (Trois Ans en Asie). Zie verder het slot van het essay De Smalle Mens, EdP., V.W. 2, p. 525-526.
‘Je 2 panopticums’ = De Jubilaris Lodewijk van Deyssel en Ons Speelgoed verschenen in Forum, October-nr. 1934. Zie MtB., V.W. 3, p. 562 en p. 564.
Jan van Gelder = Dr. Jan van Gelder (*1899), leraar klassieke talen aan het Gymnasium Haganum te Den Haag, vertaler van Homerus, dichter, van wie ook bijdragen (novellen, essays) in verschillende tijdschriften (Libertinage, Maatstaf) zijn verschenen. In Forum, jrg. 1934, p. 947, publiceerde hij het verhaal Een geval van vermoeidheid. De lezer van na de tweede wereldoorlog zal zich misschien verbazen over Du Perrons verbinding: ‘amerikaans-marxistisch’. Men bedenke echter dat de Amerikaanse intellectuelen tussen 1930 en 1940 veelal communist waren, van Edmund Wilson en zijn toenmalige vrouw Mary McCarthy tot John Steinbeck, Dos Passos en Waldo Frank. Het tijdschrift Partisan Review werd in 1934 opgericht als een communistisch orgaan.
‘het stuk van Urbanus’ = Urb. van de Voorde publiceerde in Forum, jrg. 1934, p. 890, Ruusbroec en de geest der mystiek.
‘een heel goede keuze’ = In 1934 verschenen bij de N.R.F. Morceaux choisis de K. Marx, een keuze samengesteld en van een inleiding voorzien door Henri Lefebvre en N. Guterman. Lefebvre, filosoof en essayist, auteur van studies over Nietzsche, Diderot, Pascal en Rabelais, werd, na dertig jaar lid te zijn geweest, in 1958 uit de communistische partij gestoten, o.m. vanwege de publicatie van zijn Les problèmes actuels du marxisme (P.U.F., 1958).
| |
676
‘de Raaf over Kloos’ = Willem Kloos verheerlijkt, MtB., V.W. 5, p. 311.
| |
| |
| |
677
Deze regels zijn geschreven op een ongefrankeerde, niet afgestempelde briefkaart. Waar zij echter lijken beantwoord door Ter Braaks brief van 12 Oktober 1934, is het waarschijnlijk dat Du Perrons briefkaart werd verzonden in een envelop die bewaard is gebleven en die afgestempeld is: Paris-XVI-20.30-11-X-1934.
| |
679
Regels geschreven op een briefkaart. Poststempel: Paris-XVI. 13.30-15-X-1934.
| |
680
‘Ik schreef Jan Gr. over een organisatie’ = Vermoedelijk schreef Du Perron over de organisatie die hij zich had gedacht in brief nr. 536 e.v., de zg. Nederlandse Individualistische Centrale.
‘Gisteren had hier revolutie plaats moeten hebben’ = Ook na de ‘Stavisky’-dagen van Januari en Februari (zie de aantekening bij brief nr. 512), bleef de politieke toekomst van Frankrijk in het jaar 1934 er hoogst onzeker uitzien. De politieke tegenstellingen gingen het klimaat, ook het intellectuele, beheersen. Het kabinet-Doumergue stelde al gauw het enthousiasme teleur, waarmee het in Februari 1934 in rechtse en centrum-kringen-met uitzondering van de Action Française-was ontvangen. De minister van buitenlandse zaken, Louis Barthou, voerde een politiek van toenadering tot de Sovjet-Unie, zonder daarbij de banden met de staten van de ‘kleine entente’, Tsjecho-Slowakije, Roemenië en Joego-Slavië, losser te maken-een beleid dat door vele rechtsen weinig gewaardeerd werd. In het kader van deze politiek arriveerde op 9 Oktober te Marseille koning Alexander I van Joego-Slavië, die echter kort na zijn aankomst, met Barthou, op de Cannebière werd vermoord. Deze gebeurtenis was voor de Action Française aanleiding om zowel de politiek van de vermoorde minister als de onvoldoende politie-bescherming te hekelen, waarvoor de minister van binnenlandse zaken, Sarraut - die enkele dagen later zou aftreden - verantwoordelijk werd gesteld. Tenslotte werd gesuggereerd dat de moord het werk zou zijn van buitenlandse communisten - tot kort daarna bleek dat door Italië betaalde Kroatische fascisten de aanslag hadden beraamd en uitgevoerd.
De woorden van Du Perron nu moeten waarschijnlijk vooral worden bezien tegen de achtergrond van de verwarring van de dagen die op de gebeurtenissen te Marseille volgden, want een bewijs ontbreekt tot nu toe voor de veronderstelling dat de Action Française, of enige andere rechtse beweging, in de onrust van toen getracht heeft een revolutie te ontketenen (zie ook de aantekening bij brief nr. 696).
| |
681
‘ik lijd vandaag onder Orient Express’ = De bespreking van Den Doolaards roman verscheen 21 October 1934 in Het Vaderland, MtB., V.W. 5, p. 319. ‘Antwoord even op die enquête!’ = Aan verschillende Nederlandse schrijvers werden door Het Vaderland twee vragen voorgelegd:
| |
| |
‘1. Zijn er volgens Uw inzicht in de Nederlandse literatuur schrijvers of boeken ten aanzien waarvan gij meent te mogen constateren dat zij stelselmatig overschat worden?
2. Zijn er volgens Uw inzicht in de Nederlandse literatuur schrijvers of boeken, ten aanzien waarvan gij meent te mogen constateren dat zij stelselmatig onderschat worden?’
Het eerste antwoord op de enquête, van Henr. Roland Holst, verscheen in Het Vaderland van 2 November 1934; het laatste, van Arthur van Schendel, op 5 December.
| |
682
‘Ingesloten een merkwaardig document’ = Een analyse n.a.v. Du Perrons handschrift door Hellmuth Carsch in De Groene Amsterdammer, zie MtB., V.W. 5, p. 332.
| |
683
Regels geschreven op een prentbriefkaart. Van het poststempel is slechts leesbaar: Paris XVI, Rue Singer. X-1934.
| |
684
Regels geschreven op een briefkaart. Poststempel: Gouda, Station. 18-X-34.5-6N.
| |
685
Regels geschreven op een briefkaart. Poststempel: Paris-XVI. 18-X-1934.
‘Het stukje van Van Uytvanck voor Nikli’ = Misschien bedoelde Du Perron hiermee het stuk Het geschilderde portret als romanfiguur dat in Forum van November 1934 verscheen. Van Uytvanck dateerde dit stuk in Forum: ‘Antwerpen, October 1934.’ Mogelijk heeft de auteur zijn artikel diezelfde maand aan Du Perron ter lezing gezonden.
| |
688
‘Het antwoord van Bep’ = In Het Vaderland van 9 November 1934 verscheen het antwoord op de enquête van Het Vaderland van Elisabeth de Roos, die o.m. schreef: ‘De meest markante trek in de verhouding van de Nederlander tot de literatuur is een stelselmatige onderschatting van de intelligentie. Men kan zelfs zeggen dat deze eigenaardigheid opvalt in zijn verhouding tot het culturele leven überhaupt: dat van eigen land en van Europa. De tegenwerping die in een gezelschap van gecultiveerde Nederlanders nauwelijks uitblijven kan: “en onze wetenschap dan, de vele geleerden van Europese reputatie die wij hebben voortgebracht?” is hier al even karakteristiek. De intelligentie heeft in Nederland zijn eigen afgeperkte terrein: de wetenschap; dat er intelligentie en intelligentie bestaat, dat de intelligente Gide van de intelligente Freud kan zeggen, met alle respect sprekende, “un imbécile de génie”, en dat de daarom tòch intelligente Freud zich hierdoor niet beledigd hoeft te voelen, ontgaat de Nederlander omdat de intelligentie hem niet interesseert, en dus ook haar nuances niet.
| |
| |
Een tweede even merkwaardig en opvallend verschijnsel, dat gedeeltelijk met het eerstgenoemde samenhangt, is het ontbreken van ieder gevoel voor verschil in plan...
Dat de massa, ook die beperkte massa, het zg. “beschaafde publiek” de middelmaat verkiest boven het zeer goede, is volstrekt geen speciaal Nederlands verschijnsel natuurlijk. Ook de gemiddelde Fransman ligt Maurois nader aan het hart dan Larbaud. Maar ondanks dat heeft hij over het algemeen het besef dat er een hiërarchie bestaat, en dat bv. Paul Valéry recht heeft op de hem door de zg. élite toegekende hoge plaats in die hiërarchie; ook al leest hij zelf liever wat anders. Kortom, de gemiddelde beschaafde Nederlander, van wie men zegt dat hij een zekere muzikale cultuur heeft... heeft ten enenmale geen literaire cultuur...’
‘verwijzend naar iets anders’ = Du Perrons antwoord op de enquête verscheen in Het Vaderland van 14 November 1934. Het verwees enige malen naar De smalle mens.
‘De Smalle Mens behandel ik’ = Zie MtB., V.W. 5, p. 332.
‘de juistheid van Malraux' opmerking’ = Zie EdP., V.W. 2, p. 651, waar Malraux zegt: ‘Ik geloof... dat Ter Braak een soort protestante manier van strijden heeft. Door de notaris te zeggen dat hij een honnête homme zou kunnen zijn, maar dat hij het niet is, legt hij hem de verantwoordelijkheid op voor zijn eigen staat. Wat jullie als een toenadering tot de vijand beschouwt, is voor t.B. een uiterste vorm van polemiek.’ Herzen = Alexander Ivanowitsj Herzen (1812-1870), voor Leo Trotsky de meest superieure verpersoonlijking van ‘het verkwistende dilettantisme van de aanzienlijke intelligentsia’ in de 19e eeuw (geciteerd door Ter Braak in Het Vaderland van 22 Januari 1935). Aan de bewonderende woorden die Lenin echter eens aan hem wijdde, is het vermoedelijk te danken dat Herzen, die schreef over de ‘Egyptische slavernij van het communisme’ en die Marx' vijand Proudhon een genie noemde in de lijn van Rabelais, Montaigne, Voltaire en Diderot, op het ogenblik weer een bewonderd schrijver is in de Sovjet-Unie. Herzen die Marx zowel persoonlijk als politiek verafschuwde, vertoont, niet alleen als goed Europeaan, verwantschap met Ter Braak en Du Perron. Ook in zijn anti-conservatief individualisme en in zijn weigering om het individu op te offeren aan de grote collectivistische stromingen die zich beroepen op een abstract toekomstideaal. Herzen, als auteur bewonderd door zowel Tolstoi als Dostojewsky, schreef romans, essays en polemieken en een autobiografisch werk dat als zijn meesterstuk wordt beschouwd. Vermoedelijk heeft Ter Braak dit werk (in de Duitse vertaling: Erinnerungen) niet gekend, anders lijkt het waarschijnlijk dat hij er de schrijver van Het land van herkomst op attent gemaakt zou hebben.
Kropotkin = Prins Peter Alexejevitsj Kropotkin (1842-1921), Russisch natuurkundige, socioloog en literair-historicus die zijn anarchistische theorieën een wetenschappelijke basis trachtte te geven.
| |
| |
K.B. = De Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. ‘Ik heb in heel wat bibliotheken gewerkt, en moet bekennen, dat ik in vrijwel alle vriendelijk behandeld ben, zelfs herhaalde malen in de Preussische Staatsbibliothek, waar het meer militairement toegaat en men mij enige weken ondanks protest hardnekkig voor een Tsjech verslijten wilde; maar de Koninklijke Bibliotheek is voor mij altijd het prototype van het clerckenverblijf gebleven.’ (MtB., V.W. 4, p. 657). In hetzelfde stuk bewonderde Ter Braak ook nog ‘de ongeëvenaarde leeszaal’ van de Koninklijke Bibliotheek, een schepping van de architect Daniel Marot.
‘Marx schijnt Bakoenin overigens bepaald vuil behandeld te hebben’ = Ter Braak zal hebben gedoeld op de wijze waarop Marx er in slaagde Bakoenin en zijn aanhangers - o.m. door gebruik te maken van een anonieme dreigbrief van Bakoenins vriend Netsjaev - uit de Internationale te verwijderen tijdens het congres te Den Haag in 1872. ‘Apropos, bist Du je Marx, dem geheimen Anführer aller meiner offenen Feinde begegnet? Ist Euch bekannt, daß er durch Beckers Vermittlung, der mir und der Alliance untreu geworden, im Winter in meiner Abwesenheit mit Utin in Briefwechsel getreten und daß Utin und Kompanie Dokumente für ihn sammeln, um mich zu vernichten?’ (Bakoenin aan Herzen en Ogarjow, 1 Augustus 1870). ‘Du weißt, daß Marx, Utin und ihre ganze deutsch-jüdische Kompanie gegen mich einen schmutzigen verleumderischen Prozeß angestrengt haben.’ (Bakoenin aan Ogarjow, 2 November 1872).
‘critiek op Napoleon’ = In Forum, jrg. 1934, p. 1060, verscheen Du Perrons panopticumstuk Afgunst voor de Diktator, n.a.v. een uitspraak van Victor Jacquemont. EdP., V.W. 2, p. 677-678.
‘Aan de komma's kan ik niets doen!’ = De beide laatste alinea's van Ter Braaks brief zijn een antwoord op een brief van mevr. E. du Perron-de Roos van 21 Oktober 1934. Daarin had zij o.m. geschreven: ‘Er is aan Het Vad. iemand die overmatig veel komma's plaatst in onze copie op plekken waar ze E.'s i. en m.i. niet horen. (Jij voelt dat niet zo, want je bent zelf ook veel te genereus op dat gebied met permissie.) Laat die persoon overigens gerust zijn komma's in onze parijsche brieven lozen, maar als ik ondertekenen moet, wil ik absoluut niet meer komma's ondertekenen dan mij spontaan uit de pen vloeien. Ik krijg iedere keer een ademhalings-stoornis als ik zoiets lees! (Tu parles d'un littérateur!).’ Met ‘den indiscreten E.’ in de laatste alinea van Ter Braaks brief is E. du Perron bedoeld.
| |
689
‘je stuk over Orient Express’ = Zie Roman van Macedonië, MtB., V.W. 5, p. 319.
‘het literaire congres in Moskou’ = Zie hierover EdP. V.W. 5, p. 51 e.v.
| |
| |
| |
690
Gorky = Maxim Gorki was de schrijversnaam van A.M. Pesjkof (1868-1936), de vriend van Tolstoi en Lenin. Zie EdP., V.W. 5, p. 55-56 (Zie ook noot 945).
Radek = K.B. Radek (*1885) was van 1930-1936 redacteur van het dagblad Izwestija (In 1937 zou Radek tot tien jaar gevangenisstraf worden veroordeeld, maar hij werd in 1941 begenadigd). Zie EdP., V.W. 5, p. 57.
Boekharin = N.J. Boekharin (1888-1938) was in 1934 redacteur van de Prawda. Gearresteerd in 1937, werd hij in 1938 ter dood veroordeeld en terechtgesteld. Zie EdP., V.W. 5, p. 57.
‘over Huizinga, Nietzsche’ = 19 Oktober 1934 verklaarde Prof. J. Huizinga in een onderhoud met de N.R.C. tegenstander te zijn van de modernisering van de spelling door minister Marchant. Ter Braak reageerde op deze verklaring in Het Vaderland van 22 Oktober 1934. Huizinga zou repliceren in Het Vaderland van 26 Oktober. Zijn stuk verscheen met een onderschrift van Ter Braak.
Over Nietzsche schreef Ter Braak in Het Vaderland van 18 Oktober 1934, n.a.v. een op 14 Oktober uitgesproken rede van prof. Kohnstamm, die de oorsprong van het nationaal-socialisme had gezocht bij Nietzsche en Klages. MtB., V.W. 4, p. 311.
| |
691
‘Zijn uitlatingen over Marx’ = Ter Braak las Bakoenins brieven in een uitgave van Theodor Schiemann: Bibliothek Russischer Denkwürdigkeiten, Stuttgart 1894. Zie hierin vooral Bakoenins brief aan Herzen van 28 Oktober 1869: ‘Ich weiß so gut wie Du, daß Marx uns gegenüber ebenso schuldig ist, wie alle übrigen, und daß er sogar der Urheber und Anschürer aller uns aufgebürdeten Abscheulichkeiten ist. Weshalb ich ihn also gelobt habe? Aus zwei Gründen, Herzen. Der erste ist die Gerechtigkeit. Wenn wir alle seine Abscheulichkeiten, die er gegen uns begangen, beiseite lassen, so dürfen wir, wenigstens ich, seine außerordentlichen Verdienste um den Sozialismus nicht verkennen, dem er, es werden bald fünfundzwanzig Jahre sein, klug, energisch und treu dient... und worin er ohne Zweifel uns allen voraus ist. Er war einer der ersten, man kann sagen, der Hauptbegründer der internationalen Gesellschaft. Und das ist in meinen Augen ein ungeheures Verdienst, das ich stets anerkennen werde, was er auch gegen uns begehen mag.’ En verder: ‘Marx, in dem, wie Dir bekannt, eine grenzenlose Schadenfreude steckt...’ Een nog completer oordeel van Bakoenin over Marx, maar dat Ter Braak waarschijnlijk niet gekend heeft, is geciteerd in het hoofdstuk Paris, in Isaiah Berlin, Karl Marx (Londen, 1939). Bakoenins oordeel over de ideologie van Marx is te vinden in de kleine keuze uit Bakoenins geschriften die K.J. Kenafick in 1950 te Londen uitgaf onder de titel Marxism, Freedom and the State. De complete werken van Bakoenin worden thans uitgegeven door Arthur Lehning (zie noot 599).
| |
| |
‘zijn uiteenzetting over het scepticisme met Herzen’ = Zie Bakoenins brief aan Herzen en Ogarjow van 19 Juli 1866. Zie ook MtB., V.W. 5, p. 361. N.P. Ogarjow (1813-1877), dichter en vriend van Alexander Herzen met wie hij het in Rusland zo beroemde tijdschrift Kolokol (De Klok) redigeerde.
| |
692
Netsjaev = Netsjaev, op zijn 21ste jaar discipel van Michael Bakoenin, verkreeg al spoedig een grote macht over zijn oudere vriend die-volgens Edmund Wilson, in To the Finland Station-in hem iets als een herboren jeugd-ideaal van zichzelf moet hebben gezien.
Netsjaev was de schrijver van de Cathechismus van een Revolutionair. De vriendschap tussen beide mannen duurde echter niet lang.
Commune = Uitgave van de in 1933 opgerichte Association des Ecrivains révolutionnaires. Het blad stond onder leiding van H. Barbusse, André Gide, R. Rolland en P. Vaillant-Couturier, met Aragon en Paul Nizan als redactiesecretarissen.
| |
693
Ernst Erich Noth = Schrijversnaam van Paul Krantz (*1909) die germanistiek en sociologie te Berlijn studeerde, maar in 1933 naar Frankrijk vertrok. In 1941 werd Noth professor in de vergelijkende literatuurgeschiedenis aan de universiteit van Norman (Oklahoma). Sinds zijn emigratie schreef Noth essays, eerst in het Frans, later in het Engels. Zijn laatste roman, eveneens over het Duitse vraagstuk handelend, verscheen in 1964 in een Franse vertaling, getiteld: Le passé nu.
‘Ik ken ook een zéér sympathieke jonge Duitser, Ernst Erich Noth. Als je in Parijs komt, zal ik je met hem in aanraking brengen.’ (Uit een brief van Du Perron aan Marsman, 25 December 1934). Noth is inmiddels weer naar Europa teruggekeerd, sinds 1963 is hij verbonden aan de universiteit van Aix-en-Provence. Noth schreef: ‘I met Ter Braak only once, on the occasion of the Writers Congress for the Defense of Cultural Freedom, in Paris, but then for prolonged and intense discussion... My major and lasting impression of Ter Braak is that of an utterly honest, upright and totally dedicated gentleman, committed not only to the immediate interest and the security of his own country but to the cause of European freedom and individual dignity. He was doubtless more “cerebral”, intellectual than Du Perron, the ever sensitive artist...; there was a certain touch of the stoic about Ter Braak, or so at least it seemed to me. Eddie was among many other things, one of the kindliest men in this world, ever helpful, very much concerned not only with the intellectual but also with the material plight of refugees, and doing his best to help.’ ‘Forum was heel gevarieerd’ = In de Noordnederlandse aflevering van Forum van November 1935 verschenen gedichten van H.W.J.M. Keuls, de novelle Een brief van F.C. Terborgh, Vriendschap? - fragment van een brief, door B. Roest Crollius, Blocnote klein formaat door E. du Perron en
| |
| |
panopticumstukken van J. Gans, J. Slauerhoff, M. ter Braak en E. du Perron.
‘Je panopt. alleraardigst’ = De nieuwe mens, MtB., V.W. 3, p. 566.
‘Tsjip vind ik’ = In de Vlaamse afdeling van Forum, November 1935, verscheen het slot van Tsjip, door Willem Elsschot, en ook Mémoires van een Borgenaar, door Raymond Brulex.
| |
694
Peter Gast = Dr. M. van Crevel (zie brief nr. 621 en de aantekening daarbij).
‘Ik schreef over De Smalle Mens’ = Ter Braaks bespreking verscheen 4 November 1934 in Het Vaderland. MtB., V.W. 5, p. 332.
Mühsam = Erich Mühsam (*1878), anarchistisch schrijver en dichter die in Juli 1934 in een nationaal-socialistisch concentratiekamp werd vermoord. (Enkele dagen nadat Ter Braak deze brief schreef, publiceerden André Gide, Bert Brecht, Louis Aragon, Heinrich Mann en Henri Barbusse een oproep voor de stichting van een naar Erich Mühsam genaamd fonds tot steun aan in Duitsland vervolgde schrijvers, hun vrouwen en kinderen.)
‘je blocnote-blaadje over Du Perron!’ = Zie Forum, jrg. 1934, p. 1031; ook in: EdP. V.W. 2, p. 613.
| |
695
Sofie Blank = Roman van Jeanne van Schaik-Willing (*1895).
| |
696
‘vuurkruisen’ = De Croix de Feu, de beweging van kolonel de La Roque, was in 1934 veruit de sterkste van alle rechtse, nationalistische, anti-parlementaire, para-militaire organisaties geworden. Misschien hierdoor gold de Croix de Feu in linksgezinde kringen als de Franse fascistische beweging bij uitstek, wat vooral als een bewijs kan gelden voor de rekbaarheid van het begrip ‘fascisme’. ‘Si fascistes veut dire partisans de l'ordre, de la discipline librement consentie... nous sommes fascistes,’ liet de Croix de Feu in het eerste nummer van zijn orgaan Le Flambeau (1 November 1929) weten: ‘Mais si fascistes veut dire partisans de la répression brutale, de la force au service d'intérêts particuliers, de la brimade des opinions... de l'enrégimentement et de la militarisation perpétuelle de la nation, nous ne sommes pas fascistes.’ En in een interview in het katholieke blad Sept van 28 december 1934 ontkende de La Roque dat hij iets zou voelen voor de totalitaire mystiek, terwijl hij ook verklaarde: ‘J'ai horreur des manifestations tapageuses, des discours inutiles. Quant aux uniformes, je les ai toujours proscrits.’ Zijn verering voor de orde (zie ook de aantekening bij brief nr. 512), maakte de Croix de Feu tot een vóór alles anti-revolutionaire beweging: in Juni 1936 zou de Croix de Feu zich dan ook zonder enig verzet door de regering laten ontbinden. En in zijn Action Française (Stanford, 1962) schreef Eugen Weber: ‘But even following Doumergue's resignation, de La Roque
| |
| |
refused to cooperate with the other leagues. He refused specifically to participate in Armistice Day plans for 1934, and it is small wonder that the Action Française and its papers loathed him. With Flandin, who succeeded Doumergue, he probably bore the chief responsibility for seeing that there was no repetition of the February riots either in November 1934, or in February 1935, on the first anniversary of the Place de la Concorde episode.’
Dit alles dient niet tot posthume verheerlijking van de Croix de Feu. In de situatie van 1934-1935 was het begrijpelijk dat ‘de andere kant’ een nationalistische, para-militaire beweging, die zich gedroeg alsof Hitler een minder groot gevaar vormde dan Moskou, en die met het woord ‘orde’ een antwoord leek te willen geven op alle moeilijkheden van de dag, nauwelijks van het fascisme kon onderscheiden. In die zin plaatsen auteurs als Eugen Weber en J. Plumyène en R. Lasierra (in Les fascismes français, Paris, 1963) de Croix de Feu toch weer onvoldoende in het kader van zijn tijd, hoewel zij op zichzelf gelijk lijken te hebben als zij de beweging van kolonel de La Roque als een vooral conservatieve beweging zien, van het soort zoals Nederland ook wel heeft gekend: het tamelijk bloeiende Nationaal Jongeren Verbond bijvoorbeeld en het Verbond voor Nationaal Herstel van generaal Snijders. Trouwens, in Het Vaderland van 17 Juli 1935 zou mevr. E. du Perron-de Roos schrijven (zie ook brief nr. 830 en de aantekening daarbij): ‘De vuurkruisen vertegenwoordigen steeds uitsluitender het conservatisme.’ Wèlk conservatisme wordt misschien het best geïllustreerd met de houding van kolonel de La Roque in de tweede wereldoorlog: in 1940 bevond hij zich in de naaste omgeving van maarschalk Pétain, maar in November 1942, moment van de geallieerde landing in N.-Afrika zowel als van de militaire bezetting van Vichy-Frankrijk door de Duitsers, wordt de La Roque's nieuwe partij, de P.S.F., op last van de Duitsers ontbonden. Enkele maanden later (maart 1943) volgt de La Roque's arrestatie door de Gestapo en zijn deportatie naar Duitsland. Aan de gevolgen van deze gebeurtenissen overleed de La Roque (*1886) in April 1946.
Men kan de vuurkruisen evenwel nog op andere wijze bezien. Objectief, maar dan in de marxistische zin van het woord gesproken, zou de Croix de Feu hebben kunnen gelden als een anti-fascistische beweging die waarschijnlijk een aantal potentieële fascisten in Frankrijk van de werkelijk fascistische, maar in kracht en invloed onbeduidend gebleven bewegingen als Solidarité française en de Francistes, heeft afgehouden. De communistische scholastiek heeft echter altijd moeite gehad om te begrijpen dat als er ‘objectieve’ begunstigers van het fascisme bestaan - een rol die, zoals achteraf blijkt, de communisten in het Duitsland van vóór 1933 met meer overtuiging dan inzicht hebben gespeeld - het ook waarschijnlijk wordt dat er zo iets als ‘objectieve’ saboteurs van het fascisme kunnen voorkomen.
| |
| |
‘misschien door de toestand daar geboeid’ = Over het verblijf van J. Slauerhoff in Madrid, zie F.C. Terborgh, Slauerhoff, herinneringen en brieven ('s-Gravenhage, 1949), p. 38 e.v. Volgens Terborgh arriveerde Slauerhoff op 28 Oktober 1934 te Madrid en verbleef er tien dagen - op 8 November, datum van Du Perrons brief, zou hij dus al in Parijs hebben kunnen zijn. Uit het relaas van Terborgh blijkt niet dat Slauerhoff interesse heeft getoond voor de verwarde politieke toestand in Spanje.
| |
697
‘mijn kroniek’ = Ter Braaks kroniek, Op zijn plaats, verscheen op 28 Oktober 1934 in Het Vaderland. Zie MtB., V.W. 5, p. 326.
‘Spoel’ = C. Spoelstra, beter bekend onder zijn pseudoniem A. den Doolaard. (*1901).
‘mijn zwager’ = Dr. D. Bartling.
| |
698
Regels geschreven op een prentbriefkaart. Poststempel: Paris. 9.XI-34. 14.45.
‘ingen. ex. van Malraux’ = Du Perrons vertaling van La Condition Humaine, bij de Wereldbibliotheek verschenen onder de titel Het menselijk Tekort.
| |
699
‘Slau is hier’ = Voor deze en volgende brieven die betrekking hebben op Slauerhoffs campagne tegen het Forum-redacteurschap van V.E. van Vriesland, zie ook J.J. Slauerhoff in Gestalten tegenover mij, door S. Vestdijk.
Huber Noodt = U. Huber Noodt, letterkundig medewerker van de N.R.C.
Kind dieser Zeit = Autobiografische roman van Klaus Mann.
‘als wij niet een gemiddeld eruit halen van fl. 60. - 's maands’ = Mevr. E. du Perron-de Roos tekende hierbij in de marge aan: ‘nee, fl. 80. - à fl. 90. - (Ik ga over het budget, dus weet dat beter dan E., die overigens deze mijne amendementen onderschrijft.) Dit gemiddelde is mij na het heele vorige winter- en voorjaars-seizoen gelukt, nadat Hein me aangeraden had zoveel mogelijk stukken van 1 1/2 kolom te leveren omdat de frequentie dan minder aan de Lang opviel. In de 3 zomermaanden ben ik zelf buiten machte om meer dan ± 5 kolom te leveren.’
‘Schrijf me bij gelegenheid de opinie van Peter Gast’ = Regels geschreven op de achterzijde van de envelop, die was afgestempeld: Paris XVI. 11.1h.30. Nov. 34. Rue Singer.
‘Het geleuter van Nijhoff’ = Slaat op Nijhoffs antwoord op de enquête in Het Vaderland.
| |
700
De Slinger van den Tijd = Roman van J.M. IJssel de Schepper-Becker, door Ter Braak in Het Vaderland van 38 Oktober 1934 besproken. Deze
| |
| |
bespreking vormde het slot van het stuk Op zijn plaats (MtB., V.W. 5, p. 326), maar werd niet in het Verzameld Werk opgenomen.
‘om Körmendi te interviewen’ = Ferenc Körmendi, Hongaars auteur, verwierf in 1932 bekendheid door het winnen van de International Novel competition, een internationale romanprijsvraag door een Engelse en een Amerikaanse uitgever uitgeschreven. Zijn romans Carrière en Erfgenamen werden daarop wereldsuccessen. Het interview met Körmendi die in Nederland lezingen hield over de moderne jeugd, verscheen in Het Vaderland van 11 November 1934.
| |
701
Ofschoon Du Perron deze brief zelf heeft gedateerd: 10 November, lijkt het mij waarschijnlijk dat hij zich heeft vergist en dat hij zijn brief moet zijn begonnen op 11 November 1934. Deze brief, die op 12 November werd voortgezet, kan dus niet zijn verstuurd in de envelop die bewaard is gebleven en die werd afgestempeld op 11 November. Op basis van dit poststempel ook heb ik Du Perrons' ongedateerde brief nr. 699 gedateerd: 10 November. (Brief nr. 699 kan niet geschreven zijn vóór 10 November omdat hij in dat geval zou zijn beantwoord door Ter Braaks brief van 11 November 1934, nr. 700). De mogelijkheid bestaat nog dat Du Perron zijn brief nr. 701 op 10 November is begonnen, op 11 November's morgens zijn brief nr. 699 heeft geschreven om op 12 November zijn brief van 10 November te beëindigen, maar deze mogelijkheid lijkt mij, gezien de inhoud van de brieven, niet erg waarschijnlijk. Er is zelfs nog de mogelijkheid dat Du Perron zijn brief nr. 699 op 11 November 's morgens heeft geschreven en onmiddellijk verstuurd en dat hij diezelfde middag of avond aan brief nr. 701 is begonnen... in ieder geval werden Du Perron's brieven nr. 699 en 701 beantwoord door Ter Braaks brief van 13 November 1934, niet door die van 11 November. ‘mijn panopt. over portretten en Van Uytvank’ = Het portret niet van Dorian Grey, Du Perrons panopticumstuk tegen Het geschilderde portret als romanfiguur door Van Uytvanck (in de Vlaamse afdeling van Forum, November 1934), verscheen in Forum van December 1934, maar werd niet opgenomen in het V.W.
Ivans = Mr. dr. J. van Schevichaven (1866-1935) schreef speurderromans onder het pseudoniem Ivans. Vooral zijn serie over Geoffrey Gill was destijds zeer populair.
| |
702
‘Ik las Klausje, om over te schrijven’ = Ter Braak's bespreking, Het ‘Emigrantencomplex’, n.a.v. Klaus Mann, Flucht in den Norden en Ernst Erich Noth, La Tragédie de la Jeunesse Allemande, verscheen in Het Vaderland van 25 November 1934. MtB., V.W. 5, p. 354.
| |
703
Tante Top = Top Naeff(1878-1953).
| |
| |
| |
704
Hoewel Du Perron deze brief dateerde: 13 November, lijkt het toch waarschijnlijk dat deze brief, een antwoord op Ter Braaks brief van 13 November, werd geschreven op 14 November 1934.
‘als over die Albatross-boekjes’ = Panopticum verschenen in Forum, jrg. 1933, p. 80. Zie brief nr. 259 en de aantekening daarbij.
‘als over de “gebeukte” Ds. Hooykaas’ = In Rembrandtverering in rok (MtB., V.W. 3, p. 533) schreef Menno ter Braak: ‘Een rede van Herriot bij een monument is gephraseerd; een verslag van ds. C.E. Hooykaas, die de Rembrandt-tentoonstelling volgens zijn eigen zeggen “gebeukt” heeft verlaten, verraadt nog iets anders dan phrase, verraadt een gevoel, dat zich onder de lunch na afloop geweldig heeft laten rijzen, om pas daarna in een phrase voor altijd ter ruste te gaan. Ons volk beheerst de phrase niet, zoals het Franse; het lijdt eraan...’
Edouard Herriot (1872-1957) was een Franse politicus en schrijver van een Beethoven-biografie.
‘als over “de nieuwe mens”’ = Zie MtB., V.W. 3, p. 566.
‘Door Cola Debrot of Rudie bv.?’ = Cola Debrot (*1902) is afkomstig uit de Antillen; ‘Rudie’ (R.A.J.) van Lier (*1914) zou later in zijn proefschrift: Samenleving in een grensgebied-een sociaal-historische studie van de maatschappij in Suriname (Den Haag, 1949), enige bladzijden aan Wij slaven van Suriname wijden. Zie ook de brief van Du Perron aan A. de Kom (1898-1945) van 8 Augustus 1934, gepubliceerd in Buiten de perken (nr. 50, 27 Februari 1965), een anarchistisch maandschrift onder redactie van Ger Harmsen, Rudolf de Jong en Wim Langeveld.
| |
705
Regels geschreven op een prentbriefkaart. Van het poststempel is leesbaar: ‘Paris. 14 Nov.’.
‘dien heer Brederode (J.K.)’ = Het is mij niet bekend wie J.K. Brederode is: een studiegenoot, zoals sommigen zich, maar niet met zekerheid, meenden te herinneren, of een oud-leerling van Ter Braak, zoals anderen geloofden. Dank zij dr. J. Witkop, longarts te Maastricht, kan het volgende over J.K. Brederode worden meegedeeld: J.K. Brederode (1882-1955) was tijdens de eerste wereldoorlog oorlogscorrespondent, zowel aan het westelijk als aan het oostelijk front. Aan dit laatste front maakte hij o.m. de Wit-Russische veldtocht van Denikin en Wrangel mee. In de jaren tussen de beide wereldoorlogen bereisde hij de Balkan en Azië, van welke belevenissen hij verslag deed in het Nieuwsblad van het Noorden. De tweede wereldoorlog overviel hem in Sjanghai, waar hij bleef tot hij in 1954 naar Den Haag terugkeerde.
| |
706
S. = J. Slauerhoff (1898-1936).
| |
707
[...] = De brief is hier aan de rand beschadigd. Het is mogelijk dat er heeft gestaan: ‘en’.
‘ik heb Kläuseli voor a.s. Zondag zoo afgedroogd’ = Zie MtB., V.W. 5, p. 354.
‘stuk over Der Mouw-Donker’ = Zie MtB., V.W. 5, p. 346.
‘recensie van D. Sm. M. van Vestdijk’ = In de NRC van 18 November 1934 verscheen een bespreking van De Smalle Mens door S. Vestdijk, die ‘het korte essay over Hamlet een van de hoogtepunten van de bundel’ vond.
‘je stukje over Pom’ = Du Perrons stuk verscheen onder de titel Kijk
| |
| |
waar hij zit in Forum, December 1934, p. 1202. Enigszins gewijzigd opgenomen in In deze grootse tijd, EdP., V.W. 5, p. 61.
‘over den zin des levens’ = Het Gesprek over den zin des levens dat in Forum, December 1934, p. 1152, werd gepubliceerd, verschilt sterk van het Gesprek over de zin des levens dat in Van oude en nieuwe christenen verscheen.
‘het commentaar van Bep’ = Bij Du Perrons brief nr. 703 van 13 November 1934, schreef mevr. E. du Perron-de Roos dat zij liever boeken zou vertalen dan brieven voor Het Vaderland te schrijven ‘als dat min of meer geregeld en vrij behoorlijk betaald kon zijn’. Ook informeerde zij naar een stuk over Correggio dat zij anderhalve maand eerder aan Het Vaderland had gestuurd.
‘een drama van O'Neill’ = Ter Braak zag op 20 November 1934 te Den Haag een opvoering van Days without End (in de Nederlandse vertaling: De roman van John-Loving) van Eugene O'Neill (1888-1953). Op 21 November 1934 schreef Ter Braak in Het Vaderland o.m.:
‘Het is zeer merkwaardig, dat schrijvers met een uitgesproken voorliefde voor het naturalisme of het sociale probleem, zoals bv. Ibsen, Strindberg en eveneens O'Neill, bijna altijd daarnaast die hang hebben naar de ietwat troebele, aan symbolische figuren gekoppelde mystiek; het is, alsof hun in de maatschappij gekweekt pessimisme gedoemd is om te slaan in een extravagant tegendeel... men moet er vooral op letten, hoe betrekkelijk simplistisch O'Neill de tegenstelling tussen de “zwei Seelen” John en Loving eigenlijk oplost. “John” is het positieve, levensaanvaardende element in deze twee-enige mens, “Loving” is het negatieve, doodsverlangende element in dezelfde mens. Nu stelt O'Neill eenvoudig de levensaanvaardende “John” gelijk met het geloof, de negatieve “Loving” met het ongeloof; en hij schakelt daardoor bij voorbaat de toch zeer denkbare mogelijkheid uit, dat er ook een levensaanvaardend ongeloof mogelijk zou zijn! Het ongeloof is de doodsdrift, is het ledige, doelloze, anti-vitale niets; het predikt haat en wantrouwen, vernietiging van anderen en zelfvernietiging als volledige consequentie... daarom lijkt mij de argumentatie dezer twee-enige personages ook meer curieus dan diepzinnig. Zeker, de sfeer van het diepzinnige wordt hier door allerlei middelen... gesuggereerd; maar er blijft steeds een lichte geur van hocus pocus en onwezenlijkheid om al deze problemen hangen... Er schuilt achter dit alles een wat al te vroege afkeer van rede en logica, een veel te gemakkelijke voorliefde voor het “demonische” en het “mysterie”. Bij O'Neill komt het irrationele al aan bod, als men met verstandelijke probleemstellingen nog heel goed uit kan komen; en vooral in het vierde bedrijf, waar de positieve “John” de negatieve “Loving” gaat overwinnen, is de toon voor mijn gevoel onaanvaardbaar geworden.’
| |
| |
| |
708
Degen in de inkt = Ter Braaks in 1935 bij L.J.C. Boucher verschenen bundel zou de titel Het tweede gezicht krijgen.
‘Het einde van je polemiek met Ritter bijv.’ = De objectieve critiek verscheen in Het Vaderland van 6 en 18 September 1934. Zie MtB., V.W. 4, p. 294.
‘je hebt ook Kramers wschl. gelezen’ = W.A. Kramers schreef een lovende bespreking van De Smalle Mens in Den Gulden Winckel van November 1934: ‘Nimmer was hij nog zo meeslepend als in dit proza. Deze bundel doet beseffen, dat zijn Cahiers nodig waren om tot deze betoogtrant te komen en men vergeeft hem zijn poging tot doodslag op Dirk Coster, omdat het uitleven van die moordlust noodzakelijk was ter eigen plaatsbepaling.’
| |
709
Spijkers met koppen = Titel van een bundel van Jan Greshoff in de serie Standpunten en Getuigenissen (A.A.M. Stols).
‘het “emigrantencomplex”’ = Het verhaal De opsnijder van Arthur van Schendel verscheen in Het Vaderland van 25 November 1934, onder Het emigrantencomplex, Ter Braaks bespreking van Klaus Mann en Ernst Erich Noth.
| |
710
Jo IJssel = J.M. IJssel de Schepper-Becker.
Jean Guéhenno = Jean Guéhenno (*1890) was in 1934 leraar, niet in sociologie, zoals Du Perron dacht, maar in Franse literatuur. Vgl. het oordeel over Guéhenno in deze brief met het oordeel-van ruim een half jaar later-in EdP., V.W. 5, p. 86-89. ‘Zodra ik hem in het publiek hoorde spreken, voelde ik een verwijdering... Ik heb zelden een zo goede illustratie gezien voor de freudiaanse bewering dat een redenaar iemand is die de liefde beoefent met de zaal,’ schreef Du Perron daar, een uitspraak die herinnert aan het woord (over Guéhenno) van André Gide: ‘Il parle du coeur comme d'autres parlent du nez.’ Zie ook de aantekeningen 716 en 751.
| |
711
Voor de in deze brief genoemde titels, zie vooral Afscheid van Domineesland en Man tegen Man, in MtB., V.W. 1. Zie verder MtB., V.W. 3. Of de laatste serie titels met Du Perrons brief van 29 November 1934 werd verstuurd, is niet met zekerheid te zeggen. Deze titels werden op een apart, ongedateerd vel aangetroffen.
| |
713
‘Suarès over Mein Kampf’ = Over Mein Kampf schreef André Suarès in de NRF, jrg. 1934, p. 854: ‘Cet orage de stupidité, cette explosion de miasmes n'inspire pas moins d'ennui que de dégoût. Tant d'orgueil dans la sottise et la méchanceté, une telle impudence à s'adorer soi-même et à dégrader les autres, tant d'affirmations meurtrières sans l'ombre d'une preuve, le délire de ce primate qui s'accorde tout pour tout refuser à
| |
| |
autrui, qui raisonne avec ses griffes et argumente avec ses crocs, ce radotage enragé mène le lecteur de nausée en nausée. Un vomissement de sept cents pages, vingt-neuf mille lignes de haine, d'injures et de bave, un monument d'imposture et de bestialité...’ En verder: on soutient qu'en dix ans, il a dû changer et n'être plus si sauvage. Quel aveuglement. Dans ce livre, il y a tous les crimes d'Hitler commis cette année, et tous ceux qu'il pourra commettre encore. Ils y sont, il les annonce, il s'en vante plus même qu'il ne les avoue. Il dit, en termes exprès, qu'il faut mettre le feu au Reichstag-et il l'a fait... Il déclare qu'il a besoin de dix ans pour rendre le peuple allemand capable de faire la guerre et d'exterminer la France; qu'il faut offrir la paix pour dix ans à ceux qu'on sera en mesure d'anéantir l'onzième.
| |
714
‘geniet van deze kaart’ = Du Perron schreef deze regels op een prentbriefkaart van zes heiligen beelden, ‘les Saints guérisseurs de Notre-Dame du-Haut, près Moncontour (Côtes-du-Nord)’, t.w.: ‘Saint-Mamert est invoqué pour les maux du ventre, Saint-Livertin pour les maux de tête, Saint-Houarniaule qui tient un loup en laisse, est invoqué pour la peur, Saint-Méen pour la folie’. (Over welke geheimzinnige geneeskracht St. Lubin en St. Hubert beschikken, wordt niet vermeld). Poststempel: 6-12-34.
| |
715
De juiste datum van dit ongedateerde briefje is moeilijk vast te stellen. Vanuit Bretagne deden brieven er minstens twee dagen over om Den Haag te bereiken: welnu, op 8 December had Ter Braak dit briefje van Du Perron nog niet ontvangen (wèl de briefkaart van 6 December 1934), terwijl Du Perrons brief van 10 December, blijkens zijn inhoud, moet volgen op deze brief nr. 715, welke derhalve moet zijn geschreven op 7, 8 of 9 December 1934.
| |
716
‘Het leek me een zeer geslaagd nummer’ = De Nederlandse afdeling van Forum, December 1934, bevatte de eerste versie van Gesprek over de zin des levens, het eerste hoofdstuk uit Van Oude en Nieuwe Christenen; gedichten uit Een Winter aan Zee van A. Roland Holst; Mijn Zuster de Negerin door Cola Debrot; het vers Rue de l'Ecluse van Victor E. van Vriesland; Vestdijk's essay Het Pernicieuze Slot; panopticum-stukken van Du Perron en Marsman en een polemiek tussen P. Endt en J. Gans. ‘vandaag mijn slotconclusie’ = In zijn nabeschouwing in Het Vaderland van 8 December 1934 herinnerde Ter Braak allereerst aan de doelstelling van de enquête over onder- en over-schatting: ‘de waarde of onwaarde van een algemeen-geldig literatuurbeeld te toetsen aan de individuele inzichten onzer auteurs’. Volgens Ter Braak hadden sommigen de enquête als ‘een gevaarlijke ontketening van hartstochten’ beschouwd, z.i. bleek dat ook uit de antwoorden van Top Naeff, Ina Boudier-Bakker en
| |
| |
Dirk Coster. ‘Het argument’, aldus Ter Braak, ‘lijkt ons zonderling en berustend op een algehele miskenning van het karakter van de rondvraag. Immers: als die gevaarlijke hartstochten bestaan (waaraan overigens niemand zal twijfelen; haat, nijd, rancune en andere pleizierige dingen zijn nu eenmaal van geen enkel levensgebied te scheiden, dus ook niet van het literaire), dan geeft juist een enquête als deze aan het publiek de gelegenheid om zelf over de bestaande motieven te oordelen. Met het wezen van onder- en overschatting, een quaestie van onmiddellijk belang voor de mogelijkheid van een literair waarde-oordeel überhaupt, heeft het persoonlijke element natuurlijk veel uitstaande, maar het is o.i. een miskenning van de zaak zelve, om dat persoonlijke eenvoudig maar gelijk te stellen met kleine familietwisten. Wij hebben juist willen nagaan, in hoeverre het persoonlijke ingrijpt in de algemeenheid van de traditie, in hoeverre dus het algemene “wat men van de literatuur denkt” op conventie of op eigen waardering berust. Wie van deze gelegenheid gebruik heeft willen maken om een vete uit te vechten moet daar zelf de verantwoordelijkheid maar van dragen. Trouwens, het resultaat bewijst, dat de Nederlandse auteurs zich eer in vage en wijdlopige bespiegelingen dan in het concrete feit vermeien. Wij hadden, eerlijk gezegd, meer precisering en minder theorie verwacht. Antwoorden, waarin ronduit bepaalde namen werden genoemd, zijn in de minderheid gebleven. Als voorbeeld van zulk een concrete, zakelijke en aan de opzet volkomen adaequate mening over een onderschat schrijver halen wij b.v. aan wat Jan Prins over de romancier “Maurits” (P.A. Daum) heeft opgemerkt; een artikel, dat trouwens reeds een vruchtbare gedachtewisseling ten gevolge had. Moet men nu Jan Prins gaan verwijten, dat hij deze “Maurits” om redenen van onwelvoeglijke aard in ere wilde
herstellen?’
Ter Braak meende twee conclusies uit de rondvraag te mogen trekken: 1. ‘een vaste, onaanvechtbare, “objectieve” literaire traditie, die voor iedereen en voor alle tijden geldt, bestaat niet’,
2. ‘de maatstaven van het literaire oordeel zijn afhankelijk van de maatstaven der levensbeschouwing’.
Verder stelde Ter Braak nog vast dat de zg. erkende literaire traditie alleen bestaat door ‘de tijdelijke stilzwijgende overeenkomst van velen, en dat zij onmiddellijk (geheel of gedeeltelijk) in puin stort, wanneer zij in botsing komt met een persoonlijke, sterk-persoonlijke mening, die weer afhankelijk is van een persoonlijke verhouding tot het leven. Dit inzicht stemt b.v. Arthur van Schendel tot een blijmoedige scepsis, waarin juist de blijmoedige toon verraadt, dat hij met dit alles vrede heeft. Een agressiever natuur zal niet deze scepsis, maar wel de blijmoedigheid met hem delen, omdat juist de vergankelijke waarde der begrippen voor een vitaal mens althans de macht van het leven zelf bewijst.’
Ter Braak besloot zijn beschouwing aldus: ‘En tenslotte nog dit: niet
| |
| |
iedereen beschikt over een vanschendeliaanse blijmoedigheid ten opzichte van de wankelheid van het samenstel der literaire en literair-historische begrippen, omdat voor velen de waardering der literatuur onverbrekelijk verbonden is met een stabiel systeem van woorden. Men zal b.v. de vraag stellen, wat de waarde is van kritiek en literatuurhistorie, als de formulering van een oordeel in ieder opzicht afhankelijk blijkt van een levensbeschouwing. Wat de kritiek betreft: Ik heb in deze courant reeds meermalen... de waarde van een bewust “subjectieve” literaire kritiek verdedigd en haar goed recht gefundeerd in het goed recht der persoonlijkheid. En wat de geschiedschrijving der letterkunde aangaat: wij zullen aan de gedachte moeten wennen, dat zij, voorzover zij dan niet louter mededeling van namen, jaartallen en werken is, noodzakelijk òf een verdediging van een bepaalde levensbeschouwing òf een contradictio in terminis moet zijn (d.w.z. òòk een verdediging van een bepaalde levensbeschouwing, maar zonder den wil dat te erkennen).
Als deze enquête er toe bijdraagt, dat de discussie over deze en dergelijke problemen niet verzandt, heeft zij aan haar doel beantwoord; want de discussie over kritiek en literatuurgeschiedenis is, om een woord van Hegel te varieren, de kritiek en de literatuurgeschiedenis zelve’.
‘Guéhenno heb ik gekocht’ = Menno ter Braak besprak Jean Guéhenno's Journal d'un homme de 40 ans in Het Vaderland van 6 Januari 1935, zie MtB., V.W. 5, p. 395. ‘De oorlog heeft de mens Guéhenno in tweeën gespleten; misschien zou hij zonder deze demonische ervaring langzaam geworden zijn, wat zoveel talentvolle Franse schrijvers worden: uitstekend stylist met enorme knaphandigheid in het penvoeren en lid van de Académie Française (later),’ schreef Ter Braak, maar lid van de Académie Française is Guéhenno enkele jaren geleden toch geworden (zie ook noot 751).
| |
718
Regels geschreven op een prentbriefkaart. Van het poststempel is nog leesbaar: Côtes-du-Nord, 12.34.
‘Antw. v.V. Sch.’ = De enquête van Het Vaderland werd afgesloten met het antwoord van Arthur van Schendel, gepubliceerd 6 December 1934. De dag ervoor was het antwoord afgedrukt van dr. J.B. Schepers, dichter en literatuur-historicus. Op 3 December waren de antwoorden van Jan Slauerhoff en Maurice Roelants verschenen.
| |
719
Van het poststempel van deze prentbriefkaart is alleen ‘12’ te lezen, en ook voor de ‘12’ nog een ‘2’. Du Perron dateerde zijn briefkaart ‘Woensdag’, en aangezien de Woensdagen in December 1934 vielen op 5, 12, 19 en 26 December, werd deze briefkaart gedateerd: 12 December 1934. ‘Dank voor je kaart’ = Ter Braaks briefkaart is niet terug gevonden.
| |
| |
| |
720
Prentbriefkaart, poststempel: 12-12-34.
Nieuwe Kern = Maandblad voor politiek, kultuur en wetenschap onder redactie van J. de Kadt en S. Tas.
Carnot-Lambrechts = Onder de namen J. Carnot en K. Lambrechts schreven resp. Sal Tas en J. de Kadt over literatuur in de Nieuwe Kern.
| |
721
‘Ik heb morgen een stuk over Engelman en Nijhoff’ = Poëzie als Roes, n.a.v. Engelmans Tuin van Eros en Nijhoffs Nieuwe gedichten, verscheen in Het Vaderland van 16 December 1934. Zie MtB., V.W. 5, p. 368.
| |
722
De datum van deze brief is onzeker. Hij is geschreven als antwoord op Ter Braaks brief van 15, maar gaat vooraf aan Du Perrons brief van 20 December 1934; kan daarom niet eerder geschreven zijn dan op 17, niet later dan 20 December 1934.
‘Je stukje tegen Anthonie was best’ = In het Critisch Bulletin van December 1934 had Anthonie Donker geklaagd over de Nederlandse kritiek in een stuk, getiteld: De beroepseer van de kriticus. Ter Braak reageerde hierop in Het Vaderland van 10 December 1934: ‘Van de theoretische vaagheid wil ik ditmaal echter geheel afzien. Wat mij in dit op het effect geschreven stukje bepaald tegenstaat is een andere vaagheid: die van het insinueren. Niemand zal de heer Donker kwalijk nemen, dat hij ontevreden is met de Nederlandse critici en hen, waar dat nodig is, berispt; maar als hij zich verbeeldt heilzaam te kunnen werken door deze en dergelijke flodderige bespiegelingen, vergist hij zich. Laat hij man en paard noemen of anders zwijgen; aan dit ethisch gebabbel is ons niets gelegen. Wij zouden met name bijzonder graag willen weten welke personen hij op het oog heeft, als hij insinueert over niet genoeg verantwoordelijke redacties van kranten en tijdschriften en hun medewerkers; want dat Anthonie Donker hier uitsluitend het oog zou hebben op dr. N.A. Donkersloot, de redacteur van het Critisch Bulletin, lijkt mij onaannemelijk. De beroepseer van de kritikus zou in de eerste plaats gebaat zijn met een openhartige opheldering omtrent deze lukrake en onexacte bewering.’ (Zie ook noot 735).
| |
723
‘Je stuk over Dèr Mouw-Donker’ = Twee Dichtertypen, verschenen in Het Vaderland van 18 November 1934, MtB., V.W. 5, p. 346.
‘den kok van Royal’ = Haags restaurant aan het Lange Voorhout.
‘over Ina Damman’ = Ter Braak schreef over Ina Damman en Vrouwendienst in Het Vaderland van 2 December 1934.
‘Ulalume en Annabel Lee belachelijk maken kan iedereen’ = Du Perron zinspeelt hier niet op Ter Braak, maar waarschijnlijk op Aldous Huxley die in Vulgarity in Literature en Texts and Pretexts deze gedichten van Edgar Allan Poe (1809-1849) had geanalyseerd, waarbij zijn conclusie luidde dat de poëzie van de Amerikaan ‘vulgar’ genoemd moet worden.
| |
| |
Was Edgar Allan Poe a major poet? It would surely never occur to any English-speaking critic to say so? Het is de oude vete over de betekenis van Poe tussen de Angelsaksische landen en ‘Frankrijk’, waarbij Du Perron zich aan de Franse kant had geschaard. Zie het essay Over poëzie in EdP., V.W. 2, p. 468. Vgl. ook het standpunt van Jorge-Luis Borges, hoewel toch professor in de Engelse en Amerikaanse literatuur aan de universiteit van Buenos-Aires: ‘Poe, je l'ai lu et relu, quand j'étais un enfant... cet Anglo-Saxon est bien plus apprécié ici qu'en Angleterre ou aux Etats-Unis. Il a eu en France, où ses théories ont séduit, sa postérité la plus illustre: Baudelaire, les symbolistes, Mallarmé, Valéry... Je vois Poe à la façon française: c'était un homme de génie.’ (Interview met J.-L. Borges in Le Monde, 14 November 1964.)
| |
724
‘op verzoek van Vic, enige feitelijke onjuistheden in je panopt. geschrapt’ = Over de ‘onjuistheden’ in het stuk van Du Perron werd J. de Kadt geraadpleegd die schreef: ‘Wat de Nieuwe Kern betreft: ik kan me nog indenken dat iemand het blad “anti-socialistisch” noemde. Het was zeer critisch t.a.v. de gezaghebbende socialistische opvattingen en inzichten en het stond in het algemeen afwijzend tegenover de socialistische partijen. Het was nog afwijzender ten aanzien van het communisme. En voor het “syndicalisme” had het geen goed woord over... Hoe dus iemand met enige kennis van de stromingen in de “socialistische beweging” het blad “syndicalistisch” kan noemen, is me een raadsel. De man moet een volkomen analfabeet in politiek opzicht zijn geweest. Overigens werd het blad ook wel eens “Trotskyistisch” genoemd, maar ook dat alleen door analfabeten. Wat in de N.K. naar voren kwam was een soort liberaal (vrijheidsgezind) élite-socialisme.’
Het stuk van Du Perron, O, toon der kultuur! verscheen in de rubriek panopticum van Forum, jrg. 1935, p. 62. Het werd, niet onaanzienlijk bekort, opgenomen in het V.W. 5, p. 64.
|
|