703. E. du Perron aan M. ter Braak
Parijs, Dinsdag [13 November 1934]
aant.
Beste Menno, Ik wacht met ongeduld op je aanmerkingen (over de vertaling). Ik heb zelf nl. nog verscheidene dingen veranderd, die mij toch niet meevielen, - voor een eventueele 2e druk! Spaar me dus vooral niet, hoe meer je vindt, hoe beter. [Maar denk er óók aan, dat Malraux allesbehalve glad schrijft...] De enquête wordt langzamerhand knap vervelend. Wat een heerlijk beeld van ‘Holland’ overigens: in het leuke geouwehoer van opa Robbers, in het vermanend gekwebbel van tante Top, in de o zoo geestige vondst (voor Jan Lubbes acteur) van den heerDefresne - hoe kwam je er trouwens toe diè kloot te vragen? Vanmorgen kwam het Carnaval, waarvoor hartelijk dank. Maar je hebt mij een gebonden ex. gezonden! en ik durf je nu niet vragen om nòg eens al die zinnetjes over te schrijven. Ik schrijf gelijk hiermee aan Zijlstra om een ingenaaid ex., misschien is er kans om de opdracht hieruit daarin te krijgen. Dit ex. geef ik dan aan Antonini, die er heel blij mee zal zijn. Of zal ik er Gans mee verheugen?
Kan je me het panopt. over Nijhoff terugsturen, als het niet gezet is? Ik wou nl. liever een bespreking maken van N.'s Nieuwe Gedichten, en dan stoort dat andere. Die bespreking kan je dan in Januari plaatsen.
Hart. groeten en ‘tot lezens’,
je
E.
Ik ga eind van de maand voor ± 3 weken naar St. Brieuc om te probeeren daar Ducroo af te maken. Schreef ik je dat al?