1934
512. E. du Perron aan M. ter Braak
Parijs, 10 Januari. [1934]
aant.
Beste Menno, Veel dank voor je brief. Ik zou uitvoerig willen ingaan op je ‘tegenconfidenties’, maar kan daar op het oogenblik niet aan denken. Ik ben bovendien suf en moe. Vanmorgen schreef ik voor Vic een bespreking van twee katholieke boekjes (Léon Bloy). Gisteren maakten Bep en ik in een café op journalistieke wijze de onlusten mee, veroorzaakt door het Staviskyschandaal. Walgelijk en vermakelijk tegelijk.
Zend mij alsjeblieft je bespreking van Kettmann's meesterstuk en Hein's bespreking van de Forum-tentoonstelling. Heb je nog met Danny B. gesproken? Ik schreef haar - ik moet zekerheid hebben, met het oog op onze woon - en verhuisplannen hier; ik bedoel: ook hier. Als wij naar Holland gaan, wordt het natuurlijk een ‘heele stap’, ook, of vooral, materieel. (Neen: ook, want Amsterdam vond ik niets minder dan braakmiddelachtig.) Wil je Hein zeggen (de aanhalingsteekens blijven van lieverlede weg!) dat ik vanmorgen het geb. ex. van Waarom niet naar hem gestuurd heb? Het kostte mij een kapitaal, maar zeg hem dat niet. Van Zijlstra vond ik nl. hier bij aankomst een ingenaaid ex., dat ik spoedig open zal snijden.
Dit is vooreerst alles. Van Forum nog niets te bekennen, en jij schrijft er ook niet van. Wil je ‘ze’ zeggen dat ik ook nog recht heb op 1 ex. (al was het maar als auteur van het stuk over Hamlet)? Of is het ding nu eerst uit? Dat is dan een slecht begin, vooral voor de Vlaamsche abonnés, die nu natuurlijk reikhalzend naar het ‘eigen tijdschrift’ hebben uitgezien.