aanstellerijen, waarmee de andere volwassenen zich occupeeren; men zal het je altijd kwalijk blijven nemen, dat Bennie c.s. niet een paar uur per dag op een kantoor zitten, in plaats van z.g. astronomie te studeeren, waar geen kip aan gelooft natuurlijk. Ook dit behoort bij het kasteel-complex van de Borels. Een hollander geeft zichzelf (en anderen) pas recht op problemen na een minstens achturigen arbeidsdag, die van de problemen een dessert maakt. Vacantie met problemen in Barchem, dat is echt Hollandsch! Daarom geloof ik niet aan eenige echo voorloopig. Je cahiers en Coster hebben een eigenschap, die het onmogelijk maakt om ze geheel voorbij te gaan, die deze bundel mist: ze zijn logisch onontkoombaar gesteld en daarvoor neemt men dan een antipathieke atmosfeer op den koop toe. Ik constateerde dit gisteren bij een bezoek aan van Leeuwen, den man van de litteraire kronieken over Forum etc. in Enschedé. Hij heeft de aversie van den Hollander tegen je ijzerdraad-atmosfeer, maar is door het essay over Coster bekeerd. Hij heeft Coster gematigd geapprecieerd en moet nu erkennen, dat hij hem verwerpt. Dit is de soort menschen, die precies je stuk noodig hadden. - v. Leeuwen liet me een brief van Coster lezen, naar aanleiding van een stuk over mij, dat hij aan De Stem had gestuurd en natuurlijk prompt terug ontvangen (het stuk was n.l. lang niet dom, maar eenigszins waardeerend). Het venijn, dat onze Dirk hier bladzijden achter elkaar over mij uitspuwt, is niet van gisteren! Ik ben ‘uitnemend begonnen’ (in De Stem n.l.!), maar onder invloed gekomen van du Perron en Greshoff, ‘ziek en giftig’ geworden, tengevolge van een ‘karakterzwakte’, die Coster altijd al in mij had geconstateerd. Hampton Court is een boek, zooals Coster het op zijn zestiende jaar zou hebben geschreven; het Démasqué is warhoofdig, giftig, pedant en onbegrijpelijk.
‘En dit schrijf ik niet’, voegt de heer C. erbij, ‘omdat hij mij den oorlog, of liever den guerilla heeft verklaard. U zult wel weten, dat ik van een ijzige objectiviteit ben.’ Tot slot waarschuwt hij v. Leeuwen, om toch nog eens goed na te denken, voor hij zijn stuk ergens anders publiceert, want ik ben een gevaar, een gezwel etc. Daarna: Waarom schrijft U voor