zich heeft voorgedaan; ernaar zoeken leidt toch tot litteratuur, dus afwachten is in dezen de boodschap. Intusschen kan ik een ander boek schrijven, dat ik ongeveer, zooals jullie weet, in mijn hoofd heb, en dat volgens lieden als de pseudo-Shakespeare Blijstra, dan wel ‘niet scheppend’ zal zijn, evenmin als het Carnaval. (ja mijn hemel, wat een klutten zijn die Blijstra's toch!). Hierin zal ik mezelf de terugtocht naar het oude procédé ook afsnijden door het te demaskeeren. Als ik dan daarna toch weer begin met ‘denken’ en rooken, kan iedereen veilig zeggen, dat ik kindsch ga worden.
Het is misschien wel aardig, om Dumay met Bij Gebrek aan Ernst te vergelijken; die taak zouden we Wim kunnen opdragen, dien ik het doorslagmanuscript dezer dagen zal zenden. (hij had over B.G.a.E. al willen schrijven, is daarvan zeker nog door zijn werk afgehouden). Het zijn zeker twee uiteinden van vertelmethode, met toch vrijwel hetzelfde kernprobleem. Ik zal vandaag de situatie Bennie-Lajos herlezen.
Nu nog een paar detailkwesties. Eerst Bep. 1o Zelfsatyre in Dumay betreft meer de situaties dan den man als karakter; het satyrieke zit hoogstens in zijn hulpeloosheid, anders heb ik ook niet bedoeld. 2o de begrafenisscène sla ik zelf hooger aan, niet alleen als genrestukje; ik dacht, dat de ‘ontroering’ van Dumay er van het begin af aan wel inzat, maar kan me vergissen; in ieder geval heb ik de scène met ‘ontroering’ geschreven, niet zooals b.v. de scène met den Populaire en het skelet, geamuseerd alleen. 3o de groene vrouw met het koperroode haar zal ik herzien; het doet me leed, maar ik geloof, dat je gelijk hebt. Of het met Marie's voorstelling van Lucas ook zoo zal zijn, weet ik niet. Misschien wijzig ik wel iets, maar hier doet mee, dat M. eigenlijk aan een (jeugdiger en onpersoonlijker) Dumay denkt. Natuurlijk moet dit niet met de gegeven feiten contrasteeren; ik zal de scène nauwkeurig overlezen. 4o De details, die je als erg goed aanhaalt, heb ik inderdaad stuk voor stuk met dien geheimen wellust neergeschreven, die alleen een goed verstaander er weer uithaalt. Zeker de kamerjapon! dat merkt ‘men’ zeker niet!