Zomerwolken(1922)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] Het wonder Hoe licht-noodwendig glijdt Neêr van de ziel die schrijdt Den onbetogen vloed Der sterren tegemoet, Het kleed der dagen met den donkren ballast van den tijd. Heur naakten voet omlekt De reve die zich rekt Tot ijlverglansden band Langs aardes duister strand - Dan stort zij in de holle golf die haar omvaêmt en dekt. [pagina 131] [p. 131] Haar wreed-ontluisterd hoofd, Dagblind en dagverdoofd, Weg in de kolk verzinkt En uit den afgrond drinkt Den zoeten dood waaraan haar eeuwigheid vernieuwd ontspringt. In aandacht ademloos, Zooals het hart der roos Binnen zijn schemerzaal Vangt de' eersten zonnestraal, Zoo rijst zij open in der blonde zonnen wereldhoos. Zij hangt op 't vloeibaar licht In wichtloos evenwicht, En met den koelen lust Van albewogen rust Drenkt de eindloosheid haar oor en overzaligt haar gezicht. [pagina 132] [p. 132] 't Veelstemmige gerucht Van zonnenvlucht aan -vlucht Versmelt tot éen gewiek Van vleugelen muziek, En zuiverder op 't breede koor zingt elke teêrste zucht. Tot dit verlucht gebied Dringt aardes donker lied - Dooden en levenden Met de ongeborenen -: Eén ingehouden leed dat in verlangen overvliet: Een blinde drang die wast, Of allerzijden tast Langs deur en stijl en plint En zoldering en bint Haar ongeruste droom die speurt als een slaapwandlend kind: [pagina 133] [p. 133] Speurt naar een lang bereid, Door de eeuwen toegezeid Geluk, aldoor vermoed Als een onthouden goed Dat kwelt haar overmoede hoop met onbestemd verwijt: Twijfel of droeg zij schuld Aan 't gierig ongeduld Dat in zelfzucht verdeelt Der kindren donkre veelt En al haar dagen met zijn strijd en roof en moord vervult: Nù wanhoop hoe haar oir Moedwillig maakt teloor Zijn even kans op dit Ondeelbare bezit, Tot welks voorvreugd een god tot nu slechts de' enkeling verkoor: [pagina 134] [p. 134] Dàn moederlijk meêlij Voor 't ontroostbaar geschrei Van ieder nieuw geslacht Dat eischt en dwingt en pracht Den zegen voor zichzelf in 't eigen korte levenstij... Zooals spoorloos vergaat Voor het allicht gelaat Van 't lief dat, lang verbeid, Straalt in zijn zuiverheid, De wreevle onrust die aan wantrouwen 't zieke hart verraadt, Zoo dwijnt der klage zucht, Tot spraakloosheid getucht, En weêrstandloos getild In de verheven stilt Die met haar spanning van verwachten het heelal doortrilt: [pagina 135] [p. 135] Fluistering klaargehoord Van boodschap onverwoord Seint aan en seint terug Langs elke stralenbrug, En houdt in roereloosheid al de werelden bekoord: Alsof aan allen kant De blind gedrongen wand Allengs zich openbreidt Tot aldoorzichtigheid, En straks het tasten doorlaat van een zwakke kinderhand Die raakt in teêrst beleid De wijzers van den tijd Met nadruk zoo gering Alsof een droomeling Zich in den slaap verschikte, en heel zijn droom is heerlijkheid. Vorige Volgende