|
Bladz. |
Ach, waar kan ik eenzaam wezen, |
77 |
Als de neevlen openschijnen |
82 |
Daar gij ademtrouw gedacht zijn, |
69 |
Daar is rust voor het roode bloed |
88 |
Daar zinkt een loomheid op alle dingen, |
80 |
De dag komt als een lange glanzen schemering |
71 |
De koelte van den avond streelt mij wakker en gevangen: |
125 |
De nevel sprenkt den tuin met helle droppen |
102 |
De schaduw overdauwt het gras |
36 |
De schaduw strijkt voor 't manelicht |
120 |
Dezelfde schuwe klage rijst met de' avondwind |
52 |
Een stille knaap was ik toen ik voor 't eerst |
96 |
Eenzaam en naakt |
9 |
Ergens fluistert de wind |
94 |
Geen koning en geen koningin |
49 |
Gij zijt nog nooit verschenen |
65 |
Hart dat aldoor moet volharden |
14 |
Het joelende geruchten |
29 |
Het matte floers van den Octoberdag |
107 |
Hoe licht-noodwendig glijdt |
130 |
Hun deernis las den langen honger in mijn oogen: |
38 |