Zomerwolken(1922)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Nevelen Daar zinkt een loomheid op alle dingen, Een wit verweiflen onder de neevlen Te luideloozer om 't droppelpreevlen Waar naakte boomen hun takken wringen. De zon gaat doelloos in damp verdolen; En ergens achter de mistgordijnen Moet bleek en hulploos gekneusd verkwijnen Hoop, 't wilde lief dat zal niet meer folen De onheelbaar moeden die achterbleven Naakt uitgeschud en alleen gelaten, En te hooghartig om ooit te haten, Slaaploozen tusschen den dood en 't leven; [pagina 81] [p. 81] Die eertijds welkom aan 't maal der goden, Vrijwillig kozen om hier te teren Op de' armen leeftocht en wind en weêr en Al wat de onzekere dagen boden, Aandacht-gekluisterd aan 't fluisterzingen, Het verre vloeden dat op komt zetten Der groote Zee die wischt alle smetten, In wier verwachting zij ondergingen. Vorige Volgende