Zomerwolken(1922)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Sterren Voor J.Th. Toorop. Waar bleef de lamp der maan, die uit den waasverblonden Avond de laatste vaag van somber zonbloed zoog, En drijvend op den dauw tot bleeke glorie rondde, En met haar dunnen dag de doffe weerld betoog?... Wij treden buiten 't huis. Onder de zomerboomen Staat de volwassen vloed van zwart-geronnen nacht: Het donker neemt ons in als afgrond zonder droomen Den slaap-verdoolden geest die droom uit droom verwacht... [pagina 19] [p. 19] Daar schuift voor nieuw visioen het roerloos loover open Waar onze holle weg verzwenkt naar 't ruime veld: Van lichtval sluierijl staan wanden overdropen, Wier hemelsche verschiet naar duistre kimmen helt. Nafonkelingen van eêlsteenen regenbogen Verweenen voor 't gelaat der weggedeinsde nacht, En breken aan oneindigheids onzichtbre togen, En vloeien af door nieuwer bogen vlotte pracht... Heeft hemels medelij ons smachten opgenomen Naar 't stralende juweel van haar kristallen hart? Is eindelijk haar traag verbazen neêrgekomen Om deel te nemen in de weelden onzer smart? Geheven door den doop van helle duizelingen, Weiflen onze oogen voor den uiterstverren zoom Waar naar Gods klaar geheim de stille sferen zingen Aan de overzij van ongemeten aetherstroom. [pagina 20] [p. 20] Rond spiegeleffen wrong van melkwegs binnenzeeën Wier scheemrend bodemzand in hellen baaiert smelt, Uit al de voren van de zongeploegde steeën Dringt gouden brand van bloei in daverstil geweld... Tuinen vergrondeloosd naar labyrinthen gangen - Een aangelaaide orkaan in harmonie gezwicht - Een vuren hagelslag in 't storten ondervangen - Een vlammen ondergang in talmend evenwicht - O blinde moeder, Aard, wat hebt gij ons voldragen Tot de gevoeligheid van dezen zienden nood Die niet berusten kan binnen uw blauwe dagen, Die niet meer droomen wil in uwen donkren schoot? Als bleeke kinderen achter gesloten ramen Houdt ge ons een kleinen tijd met levens speelgoed zoet, Enraadtde wanhoop niet, waarmede onze oogen vâmen De lokkende eindloosheid die om uw woning vloedt -: [pagina 21] [p. 21] O moeder van ons hart, dat wil wel zijn uw eigen En trouw en blijgerust in zijn gebondenheid, Maar altoos weêr vervalt tot dit eenzelvig zwijgen Dat om vermoed geluk 't geluk van nu beschreit. Vorige Volgende