Zomerwolken(1922)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Mei-morgen Al om te vinden troost So ben ic hier tot u gecomen: Staet op, lief, wilt ontfaen Den mey met sinen blomen. Hart dat aldoor moet volharden Om in bloeien te verbloeden (Buiten kleurt door lichte gaarden 't Korte wonder van den Mei Zijn blosvluchtige vermoeden Van een eeuwger lentetij): Zie, uw lief komt uitgetogen. Boven witte bloesemhagen Stralen oogen in uw oogen Hun weêrspiegelend verwijt: ‘Waartoe afgezonderd dragen Dezen last van zaligheid? [pagina 15] [p. 15] Wat nieuw wonder bleeft gij beiden, Sinds met de eerste zonnewende Wij op liefdes paden scheidden, Toen ten nedergang van 't jaar Wij elkander onderkenden En onszelven aan elkaêr? Waarin heb ik u bedrogen? Slechts de neevlen die gij weefde Voor den afgrond mijner oogen, Zijn verteerd als avondrood. Maar ons kussen overleefde 't Leven in mijn donkren schoot. Die als wij elkander weten, Wier kus de eeuwen overspande, Voelen zich weerzijds bezeten, Door al nieuwer driften rouw, In de bitterzoete schande Eener onverzoenbre trouw. [pagina 16] [p. 16] Ik, als 't leven in de voren, Aldoor aan mijzelve ontstorven, Aldoor weêr vernieuwd herboren Tot volschoone tijdlijkheid - Gij, in wreede wake ontzworven Aan den droom die kent geen tijd. Duizende' oogen die ik kuste, Lijdlijk dwaallichtende harten, Daalden jaarlijks als gebluschte Sterren in de ondiepe sneeuw - Slechts van die als gij mij tartten, Weet mijn heugenis zich weêuw. Onder al de blijde kindren Die zich uit mijn borsten voedden, Telt mijn hart als zijn bemindre 't Duister eigenzinnig oir Van zijn felste hartstocht-woeden Dat u won en u verloor. [pagina 17] [p. 17] Uit de zaalge sterrenachten Waar mijn maagdlijkheid zich paarde Aan uw heimwees donker smachten, Stamt het vreemd gemengde broed Dat bevolken gaat deze aarde Met zijn schoonheids nieuwen vloed.’ Vorige Volgende