Zomerwolken
(1922)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
Zomerwolken | |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
Tot het zerp geluk
Van ons kuischen bond
En de trouw die gij schondt
Voor een vreemden nuk?
O wij getweên,
Ons verdwaasde paar
Dat niet wist vanwaar
En niet vroeg waarheen;
Dat van sterren al
De banen sneed,
En door de' afgrond gleed
Op der zonnen straal;
Dat de oneindigheid
Als te nauw doorstreek,
En duizelloos keek
Uit de vlucht van den tijd,
| |
[pagina 11]
| |
En nacht en dag
Als een wisslend sein
Over hemels plein
Weêrlichten zag,
En moêgespeeld
En uitgestoeid,
Zalig doorgloeid
Van koelste weeld,
Boven de kolk
Van het kleurendiep
Op de peluw sliep
Van de avondwolk -
Zuster, wanneer
Uit den duisteren duur
Van uw wreed avontuur
Komt gij me weêr?
| |
[pagina 12]
| |
Nog van uw lach
Ligt de zee ontroerd
Als de morgen haar vloert
Voor den komenden dag;
En uw ooglamp straalt
Als ster in 't gazon
Tusschen maan en zon
Als de schemering daalt;
En uw sluier is 't
Dien ik ginds ontdek
Als een zilvren vlek
In den sterrenmist;
En verflard aan 't gewelf
Zweemt hier en daar
De geur van uw haar -
Maar waar zijt gij zelf?
| |
[pagina 13]
| |
Zuster, wanneer
Uit den duisteren duur
Van uw wreed avontuur
Komt gij mij weêr?
|
|