Verzen
(1898)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend
[pagina 117]
| |
[pagina 118]
| |
Kom waar uw pijnwoud
Opent op blijde
Zalige weiden,
Zalige weiden,
Daar zal mijn liefde u beiden
In scheemrig kleinhout.
Als avond teêr weeft
Zijn groot erbarmen,
Mogen mijn armen,
Mogen mijn armen
Uw koude hart verwarmen,
Totdat het weêr leeft.
Mijn ziel heeft zoo lang
Gevast van schreien
En lachen beie,
En lachen beie
Om zich devoot te wijen
Tot dezen troostgang.
| |
[pagina 119]
| |
Toen in den nanachtdauw
Zich moede droomen
Baadden bij 't loome,
Baadden bij 't loome
Licht der laatopgekomen
Dagbleeke maanflambouw,
Heeft zij in 't puurdiep
Der morgenplassen
Haar kleed gewasschen,
Haar kleed gewasschen,
Eer gulden tij ging wassen
En dag zijn uur riep.
Toen wilde dagbeek
In middaggaarde
Zich diep verklaarde,
Zich diep verklaarde,
En over droomende aarde
Kristallen lach leek,
| |
[pagina 120]
| |
Schepte ik den lichtwijn
In oogebeker,
En waar hem zeker,
En waar hem zeker,
Tot avondoevers bleeker
Dan 't sterrelicht zijn.
Eén laat van zonbrand
Druppende roze
Heb ik gekozen,
Heb ik gekozen
Uit al de lichtelooze
Bloemen aan bronrand.
Mijn liefde op wacht zal
Driemaal te zamen
U roepen bij name,
U roepen bij name
Als een verlate, eenzame
Vogel in nachtdal....
| |
[pagina 121]
| |
Als de aard nog nat is
Van zonneregen,
Kom me dan tegen,
Kom me dan tegen;
Uw hart van alle wegen
Weet welk het pad is.
|
|