Verzen(1898)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] Dat ik moog leven. Voor G. Dat ik moog leven tot dien dag, Waarop gij zeker komen zult; - Drink, ziel, uw eigen tranen van geduld, Totdat in tranen breek' dees zonnestrakke lach. Lach niet tot mij; ik ween zoo gauw, - En iedre lach wordt met geschrei bezonnen; Morgen aan morgen rees mijn hoofd uit dauw Van tranendroomen met uw lach begonnen. [pagina 112] [p. 112] Ik zag uw lach, en in zijn diepe licht Tranen oneindig, ongeschreid, Als onder hooge maan de oneindigheid Van een stil meer, waarom het duister dicht. Lach niet tot mij; ik zelf zal veilig Lachen den gouden tijd over u henen; Van dit licht leven zijn al uren heilig, Heiligst is éene. Eens zult ge vragend opzien naar den tijd Uit uw verblijen, En zien van uren al gewijd Het uur van schreien. Den tranenbloei van uw lieve oogen, De licht-begeerlijke, Zullen mijn arme dagen mogen Verheerlijken. [pagina 113] [p. 113] Hemelsche zon en maan Zullen om ons weenen Haar goud- en zilvermisten, En door haar teedre gloriën henen Zal van u gaan Tranenbaan Van vlammende amethysten. Uw bleekschoon hoofd in schaduwschijne' haren Zal wegen op mijn fluisterkloppend hart, En, starre sterren, zullen mijn twee oogen staren En zien de dagen en de nachten varen Als glimpen langs der tijden steile zwart. Aan verre grens, waar dag en nacht vervagen, Gaan de eeuwen openen haar elpen deuren Der leedontbloeide ziel, die in hel treuren, Op eigen tranenstroom gedragen, [pagina 114] [p. 114] Met vlammenschoon den schemernacht zal scheuren En redden door zijn sidderende vlagen Haar eeuwigwondre geuren. Dan zal der blijdschap diep verborgen schat In zon van eeuwigheid, aan eindeloosheids kimmen Liggen voor ons als een morgenstad, Uit hoogen hemel neêrgevallen, - En al uw tranen zullen in haar luister klimmen En, late sterren, in den nieuwen dag verglimmen, Waar goden lachen in de gouden hallen. Vorige Volgende