Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Na Gethsemané Ik was bij die vertrouwden Die in Gethsemané Den gruwel meê aanschouwden Van Zijn eenzelvig wee: Hoe onverweerbaar als de vloed der zee Zijn hartebloed in zweet Hem overdauwde. Nog hoor ik in ons midden Uit donkers katafalk Zijn witte lippen bidden Als druppelende talk: ‘Laat, Vader, aan mij gaan voorbij dees kelk - Doch mijn wil niet, Uw wil alleen geschiede.’ Om lijf en ziel verdorven - Ik was nog maar een knaap - Ben ik Hem vóorgestorven In doodelijken slaap, En wakker schrok ik als een eenzaam schaap Dat is voorgoed uit kudde en kooi verzworven... [pagina 103] [p. 103] Mijn sterkeren bestonden Den duur van Zijn genâ, En op hun voeten vonden Den weg naar Golgotha, En bleven Hem, ook in hun verte, na, En deelden in Zijn openbare wonden. Zij zagen en zij hoorden Hoe door Zijn hand en voet De stugge nagels boorden Hun roodgezwollen moet. Zij overleefden dat Hij hing verbloed, En tellen mochten zij Zijn zeven woorden. Zij losten en zij beurden, Toen Hem de geest ontgaf, Moederlijk Zijn verscheurde Lijf van het kruishout af, En legden Hem te ruste in Jozefs graf In windselen die myrrhe en aloë geurden. 't Gedeelde leed zij braken Voor brood den derden dag, [pagina 104] [p. 104] Toen hun verblinde wake Den Heer herrezen zag, In vreugd verheerlijkt boven traan en lach Als eeuwge sneeuw die zon noch regen raken. En elke nieuwe Paschen Rijst met Hem op hun geest In lentelijke extaze Op Zijn voorkonde feest, Het leven dat den winterdood geneest En overbloeit de wereld met oazen... Ook mij wordt Hij herboren, Maar smartelijk en laat, Als moeizaam kiemend koren Uit minderwaardig zaad Traag in zijn ondiepe aarde wortel slaat En schuwt van weêr en wind den lichtsten tooren. 't Wordt tusschen lust en lijden Eén lange worsteling Als enkel moeders strijden Om haar geboreling; [pagina 105] [p. 105] En zelfs het leed waarvan ik noodschiks zing, Vóorechoot al Zijn komende verblijden. Open met alle krachten In wereloos geduld Naar 't korten van de nachten En de éene hoop vervuld, Doorsta ik elke vorst als eigen schuld, En sterf met bloem en bloesem in gedachten. Zoo uit verbeten pijnen En stillen nood ontstaat In zijn verflauwde lijnen Herkenbaar Zijn gelaat, Een vreemde maan die nimmer ondergaat, En tot haar laatste volheid draalt met schijnen... 'k Weet niet waar nu zij vlechten - De wereld is zoo groot - De dorens die zij hechten Van bloedrobijnen rood, Vóordat zij Hem verhoogen in den dood, En 't alom reede hout ten troon Hem rechten... [pagina 106] [p. 106] Maar in de duistre lanen Van oud Gethsemané Stamelt door bloed en tranen Zijn kinderlijke beê, En 'k waak, geduld, trouw in Zijn lijden meê, Tot al Gods sterren met Zijn oogen tanen. Vorige Volgende