Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Sonnet Weêr spreidt de nieuwe sneeuwval zijn damasten Wit ammelaken in de wijde zaal; Dan straalt de zonnelamp in winterpraal... En nimmer volgt de tijd van toe te tasten. De vogels als vanzelf genoode gasten, De meeuwen in den schoonen ommehaal Van wijdende en verengende spiraal Begrijpen niets van deze koude vasten... Keert naar uw leêge nest, wanneer gij 't haalt, Om in den kristallijnen nacht te sterven. Geen afstel schaft dit doelloos hongerzwerven. De haard van 't leven zelf krimpt almaar doover. De laatste simpele bereekning faalt: De arme, die altoos deelt, heeft niets meer over. Vorige Volgende