Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Exit Nu 'k eindlijk heb geleerd Na velerhande Zoo schade als schande Wat 'k eerst niet telde moeite of aandacht waard: Dat elke ziel in 't end, Minnaar en hater, Vroeger of later Zal wonen in haar vleesch als in een open tent, En dragen door den tijd Dit doodverwezen Gebrekkig wezen In stilverbeten nooddruft naar het meer verslijt; Nu die den hemel droeg Als eigen wade En de genade Der nieuwe lenten als lijfkleed nooit schoon genoeg, [pagina 61] [p. 61] Door lichtsten druk begroot, Niets meê wil nemen Van die emblemen, Maar naakt gelijk zij kwam, wil keeren tot den dood, Terwijl 't onnoozel bloed Als recht blijft eischen Zijn daagsch bewijs van Ons pas met de eeuwigheid vervallend goed, Liefde, die elken staat, Hoe schijnverheven In dit laag leven, Hier al in heerlijkheid tebovengaat -: Nu zijn dor en aftandsch, Vaal en verblonken Lijfs eêlste pronken, De teêrheid mijner lippen en mijner oogen glans. [pagina 62] [p. 62] Hoe voer ik naar uw rang Mijn wankle naaktheid In haar geraaktheid Op dezen laatsten, korten, eindeloozen gang Door dit gekromd en geil Geslacht van knechten, Dat nooit zich rechtte Tot uwen eersten dienst en tijdlijkst heil, Naar 't hoog en stil schavot Van zonder erven Eenzaam te sterven En af te dragen pond en cijns terug aan God, Dat ik onaangerand Uit hunne vonden En ongeschonden Mag vallen in den voorgeschreven stand? Vorige Volgende