Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] De nieuwe stilte Voor K.J.L. Alberdingk Thijm Dan valt opeens weêr in de nieuwe stilte, Als altijd dieper en doorhooriger Naar oorverdoovender en hooger liep Het springtij van dit wereldsche gerucht, De vloed die zonder vastheid van getijen De blinde watermassa's luid opzweept, Meêstuwend met den lagen slingergang Van aldoor nieuwe lichtelooze manen, De duistre klompen tijdlijk opgebraakt Uit de vuurmonden, de kunstmaatge kraters Van doof geweld en haat en huichlarij, Springstoffen ingenest en trouw bebroed In de amper veilig afgekoelde aardkorst - Dan valt opeens weêr in de nieuwe stilte. En wij, de weinge velen, meêgebeukt Tot hier, onsterflijk onverlet Ontstegen nog aan greepvermachtloosde eb, Wij treden zuivernaakt het verschgegroefde [pagina 44] [p. 44] Strand dat al stiller onafzienbaarder Strekt tot den verren steilen kerkermuur, Den hemelwand onzer gevangenschap... Al toon, al klank, al woord naar hier gered Zingt in de blanke schelpen voor ons voeten, En elk beluistert wat zijn aandacht wil, En smaakt het leven in zijn ademtocht...: Geen schoon dat ander schoon ooit overstemde... En soms raapt éen in zijn onnoozelheid Een blanken hoorn van onherkenden vorm, En beurt hem tot zijn weerloos open oor, En hoort verbijsterd iets van eigen stem, Een klank ontwrongen eens aan 't eigen hart, En nu voor altijd zingend vastgelegd, Met stem van wind en zee vernameloosd. Vorige Volgende