Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] In memoriam Vanavond sluit de zomertijd Met winst vóor maanden ingeboet: Een vol uur nachtrust komt tegoed Aan wie zich braaf te slapen leit, En zonder erg den morgen beidt. Maar slaaploos blijven wel wij twee: Ik zelf door zooveel leed bezocht Dat ik de kracht niet winnen mocht U uit te leiden tot de steê Waar men in de aarde u onderbrocht... En hoe vindt gij gereede rust, Op uw zoo ongewone bed In hulpeloosheid bijgezet, Door niemand goedennacht gekust, En met al lampen uitgebluscht?... Ons eende altoos de stille bond Van die bij liefdes gunst bestaan, [pagina 40] [p. 40] En weêr aan haar tegronde gaan: De afspraak die nooit de kleinste schond, Om voor mekaêr gereed te staan. Want wie alleen aan liefdes brood Den eeuwgen honger kan verdoen, Vast vaak te morgen en te noen; En wat wij voor elkaêr nog doen, Blijft maar een aalmoes in den nood. Want liefde is een verterend vuur. Geen hart, hoe gaaf en sterk, dat houdt Als liefdes smeltkroes op den duur. Haar almeer ingelouterd goud Laat vóor den tijd ons arm en oud. En toch geen ander sterflijk goed In deugd te vergelijken is Bij de' amper reikende' overvloed Van dit nooit uitgedeeld gemis Waar dorst zelf lescht en honger voedt... [pagina 41] [p. 41] Ik weet niet hoe ik weet, maar 'k weet Dat ik u dwingend noodig ben, Een tijdlijk werktuig blindgereed, Dat zonder drang of aarzelen Zijn dienst doet en zijn dienst vergeet... De nacht is lang in 't grensgebied Dat als een wederzijdsch asyl Leven en dood elkander liet: Daar wacht u 't dwaallicht van mijn ziel, Een lamp die schijnt en zelf niet ziet... En even, door dien glimp geleid, Keert gij terug in 't oude land, En wat u hindert, zet ge aan kant, Een licht te schikken kleinigheid, Een kreuk die dient terechtgevlijd... En droomen moogt gij ongestoord Den nieuwen droom van zon en maan - [pagina 42] [p. 42] Den ouden droom dieper verstaan... En ik rep nimmer met éen woord Van waar geen woorden voor bestaan. Vorige Volgende